De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
Toon, Schoon Catrijn.AH! Droog af uw natte wangen
Schijn bedroefde Eliseen,
Neen neen laat die perlen hangen ,
'Tis het pronk van U geween,
'T sijn gesmolten Couralijnen
Die gy plengt op 't Lely blank
Op getrocken uyt de mijnen
Van uw zieltogt, tegen dank.
Dwing uw sugtjes dat se swijgen
Stuyr haar weder naar beneen,
Laat uw boesem door het hijgen
Niet versticken Eliseen
Ag! het is genoeg: mijn tranen
Uyt testorten, en een Beek
Door die pekeldrift te banen
Om uw, in dees jammer streek.
'Tis onnut om my te truyren
'K ben niet een gedagtjen waart
Schoon mijn Liefde, sal verduyren
'T sterkste steunsel van de aard
| |
[pagina 152]
| |
Jaa de Son sal eer verduyst'ren,
En de Maan haar Horenligt
Door een ondergank ontluyst'ren
Eer ik voor de Trouste swigt.
Weest versekert ('k sal nooyt scheyden
Wijl ge segt, vergeet my niet,
Woorden die de Geest verleyden
En versagten veel verdriet,
'K laat me van geen vleyers strelen
'K ben gelijk een Rots van steen,
Nog van Orfeus min bequelen
'K blijf voor U geheel alleen.
|
|