De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon, Entré d' isis.SWijg schempers van de Thee,
Laat die Goden-Plant in vree,
Want gy sijt te ver gemist,
Ah! dat gy haar Deugden wist',
Seeker gy souwt beswijken in die twist,
Want haare kragt bestaat
Tot in den thienden graat:
Het suyvert bloedt, en 't dringt quaa dampen voort
En met een
Ongemeen
Voor de winden, daar men veel van klagen hoort.
Ook maakt het Long, en Maag
Driftig, en tot Spijsen graag:
'Tis voor duysendt qualen goedt
Voor die geen, die 't maat'lijk doet
Want selfs wijn is fenijn in overvloedt,
Ook waagt het van 't gesigt
| |
[pagina 150]
| |
Verduyst'ring, en 't verligt
De hersens, en het maakt een vrolijk hert,
Pijn in 't hooft
Wert gedooft
Door haar kragten, als't op tijt geoevent wert.
De kost'le Orvitaan
Coomt niet by die Lof spruyt aan
Schoon Fronteyn die dapper roemt
En 't met schijn vernis verbloemt,
Wijl hy't selfs 't puyk der arzenyen noemt
Weg weg Veneets' Triaac
By U is geen vermaak,
Maar Thee, dien Thee dat schoon, en Heylig kruyt
Is Voor mijn
Medecijn
En ik suig daar Lekk're honigraten uyt.
Dank heb, den Indiaan
En die geen, die dese blaan
(Schoon van duysenden gelaakt)
Heeft by ons bekent gemaakt,
Naar wiens geur menig braven kenner haakt
Schenk dan haar dierbaar nat
In 't Parcaleyne vat
En drink ter eer van dien gesonden Thee,
Vry een soop
Van een stoop,
Maar deel spotters, nooyt van dese Nectar mee.
|
|