De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon, Schoon Catrijn.'TLomrig Wout bekranst het streekje
Daar de kuische Iagt Godin:
Dikwijls aan u soomrijs-Beekje
Rusten en daar baden in
Daars' Endimion verwagten,
Wijls' het voor een Latmus nam,
En in 't strelen der gedagten
Haar daar vaak vermeyden quam,
Want Actëon schuwt dees weyeen,
En geen Appulus verbaast
Daar nooyt bloode Nimfe reyen,
Nog geen Glaucus woedend' raast
Om het bloos van Scylaas kaken,
Schoon een Circe dat benijt:
Nog geen Leet met wraak siet wraaken,
'T is daar in de Gulden tijt,
Want Pomoon schenkt Boomgewassen,
| |
[pagina 149]
| |
Flora ciert het velt Tapeet,
Limnea de water plassen:
Faunus d' ackers over kleet,
Selfs siet men d' Ephydriaden
Bortelen uyt haare Bron
Om haar in u te versaden
Wijl men nooyt veel schoonder von.
|
|