De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon: Trancquille Ceur.Dido spreekt.
TRouwlooste die op aarden leeft
O! Lafhert, durft ge noch verschijnen?
Sult gy die soo veel vvonden geeft
Aan uwe ziel, niet gans verdwijnen?
Gaa Verrader ik sterf, schoon de doodt voor me vliet,
En eynd' dus mijn verdriet.
V Dido sal voor V gesicht
Meyneed'ge ijslijk koomen spooken,
Schuw schuw vry 't klaare Hemels licht,
Geen Wierook sal ooyt voor V rooken
Maar Kartaag, O Tiran; en Barbaarse Troyaan,
Sal om V daadt vergaan.
| |
[pagina 145]
| |
Vreest gy niet dat een nickerdrom,
V sal van lit, tot lit vernielen
De hel gaapt reets, en vvent sich om
Met al de ofgepijnde zielen,
Om te sien naar u vlucht, toef ontdankb're keer vveer,
Of denkt ge aan my niet meer.
Soo denk dan aan V Trouw, en Eet,
Bedrieger (schaam u noch te liegen) .
Die gy me duysent vverven deedt,
Eer g'u Elisae kost bedriegen,
Doch 't Gewis is versengt, dat gebaart heeft mijn doodt
Die u ter Vierschaar noodt.
Daar gy O Roover! van mijn Eer,
Voor 't grootste Groot u sult beklagen,
V Trotsheyt quetst mijn hert geen meer,
Mijn sterven sal u eeuwig knagen,
En geloof waar gy zijt, dat de smaat, en mijn pijn
Noch sal gewrooken zijn.
|
|