De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon, Tranquille Coeur.VErgeefs beklim ik berg, en Duyn
En staar op 't woen der holle baaren,
Vergeefs betreed' ik strant, en puyn
Waar langs Elisa is gevaaren,
Ah! ik smoor in verdriet, soo se langer vertoeft
Dat my nog meer bedroeft.
Den Oever rookt van mijn getraan
De golven swellen door het sugten
En doet de stroom te rasser gaan
Wijl d' Eb haar vloeden koomt ontvlugten
Want de vrees van 't gevaar dat een gifts' dootpijl is
Baart myn bekommernis.
Ah! mogt ik haast die schone mondt
Waar uyt bezielde woorden vloeyen
Genaken, op wiens malse gront
Het puyk van Vlees Robijnen groeyen,
| |
[pagina 137]
| |
Siet ik staa al gereet met de Ermen omhoog
En haal V met het Oog.
Koom dan ik wagt, ah! hoortge 't niet?
Of sijt ge doorver dan de Rotsen?
Heel door V weerkomst' mijn verdriet
Laat m' aan geen klip van Wanhoop botsen
Maar drijf voort op't gevleugelde water Dolfijn
En set V koers op mijn.
Ik ben de Baak: daar V gemoedt
Door 't onophoudelijk verlangen
In 't weeder Lieven werdt gevoedt
Schoon my die harde ketens prangen
Doch gy komt door 't besluyt van V herts Palinuur
Versoeten al mijn suur.
|
|