De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon: Ach mijn credijt is doot.NU dat den Oceaan
Met barre Noortsche Golven,
Koomt aan den Oever slaan
Van Kresus rijke kolven,
En laat het Zee-gesuys
Uyt Tritons hoor'nen schat'ren,
Wiens bulderend' geruys
Doorkrielt de souwte wat'ren.
Soo treedt Neptunus voor
Met sijn geschubde troepen,
| |
[pagina 134]
| |
En laat het schelpig Choor
Door 't paarde bruyschen sloepen
Langs d'onbebaande strant,
Waar't galmen der Sirenen
Op Godenoffer-Brant
Haar vroolijk gaan vereenen.
Want waar de Monarchy,
En't groote heyr der Baren
't Gewenschte Jaargety
Eendrachtich komt verklaren,
Van Haar wiens Adelfaan
Sich Forst'lijk gaat vertoonen:
Dien, salmen nu voortaan,
Als Friesche Thetis kroonen.
Op op dan Nimphedom
Van Pontus silte Ad'ren
Maak lieflijk Sang gemom,
Pluk groen bemoste blad'ren
Bestrengel klip, en Duyn:
Op dat gy moogt beswieren
Dien hooglansbergsche kruyn,
Om mee haar Feest te vieren.
|
|