De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon: Had ik een Koninks kroon op 't hooft.Wijk Tempe, wijk, want gy zijt niet,
Wijk Pindus u geboomt,
| |
[pagina 130]
| |
Is by dees Eyken als het Riet,
En 't Beekje dat der stroomt
Rilt sachter als den Liganon
Waar sich Astré verhouwt,
Die by haar trouwen Celadon
Daar rust in't lomrich wouwt.
Geen Laetmus: schoon het van Diaan
Weleer wierd' seer bemint,
Koomt by dees hooge heuv'len aan,
Want alles wat men vint
Is ongemeen, en aangenaam,
Jaa selfs de bruyne hey
Is voor het wollich vee bequaam,
En dient haar tot een wey.
Geen Satyr hoe vol minne vier
Vermeyt sich hier ontrent,
Noch Veltgedrogten snufflen hier,
De Nimfjes sijn gewent
Te speelen by het lieve Vee,
In vreed' en soete rust,
Waar Coridon sijn Dorilee
Uyt reyne liefde kust.
Daar nimmer Leeuw, noch Tyger huylt,
Maar waar Endimion
| |
[pagina 131]
| |
In't diepste van de Bosschen schuylt
Voor 't straalen van de Son,
En 't vluchtich Reetje rennen siet,
Doch voor sijn schicht vervaart,
Dat over berg, en daalen vliet
Het geen sijn smerten baart.
En daar men veelderhande taal
Van pluymgedierten hoort,
En 't singen van de Nachtegaal
'tgeen meenich hert bekoort,
Waar onder Damon lieflijk speelt
Als hy de schaapjes weyt,
En voor sijn lief een veltdeun queelt
Dat haar de ziel verleyt.
Wie souw niet wenschen staag te zijn
By dees' vermaaklijkheen,
Sach het den DonderGodt Jupijn
Hy daalde wel beneen,
Of soo het Hermes wier gewaar
Hy vloog ten hemel af,
En liet sijn schoone Herse daar,
Soo men hem 't Borger gaf.
|
|