De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [O aangename Bosch, en lust prieel der Goden] Toon, Rochers vous este sourd. O! Aangename Bosch, en lust prieel der Goden: Hoe Lieflijk overdekt U Lommer my altans, Wanneer ik 't blader loof hegt aan een Rose krans Hoe vaak schijnt gy elk op u Boom-cieraad te noden, Om daar een Loflied van U waarde op tesingen, Want onder het gewulft: waar Philomeel van roemdt: Daar vint men 't Velt besaayd met weelderig gebloemt Waar langs een Suyvre-Beek haar golvig nat doet springen. Waar 't Flugge reetje speeld' en huppeld door de paden Dat sig vermeydt in 't groen: en graast in 't lekkre kruyd, Waar't Nagtegaaltie slaat haar Ziel-roerend geluydt Om 't Luystrend Nimphedom door Sang strijd te versaden. [pagina 129] [p. 129] En waar het Jager-rot het Wiltfangt in de heggen Door strikt met net gespan, waar 't schouwe Corhoen duykt En 't angstig Haasje vliedt dat nimmer oog'leen luykt Maar slaapend' houwt de wagt om hem geen laag te leggen. Waar Pan sijn herders riet doet voor Sijringa klinken Om haar verherde Hart te lokken tot sijn min Waar sig Endimion voor sijne nagt Godin, Gebogen houwt, en waar men Febus glans siet blinken Om Dafnes Lauwren die hy haar ter eer doet groenen, O! Bosch bekoorlijk Bosch O! Schuylplaats mijns gemoet Daar ik mijn Lamm'ren wey, O! Bosch hoe liefen soet Spreydt gy u Lovren die malkand'ren minlijk soenen. Wijl Zephirus komt om sijn Flora te begroeten: Die van de Lent bepronkt haar goude hairen kruld, Die 't gansche woud al om met Nardus geuren vuld, O! Bosch geen bosch komt my (als gy) soo schoon ontmoeten. Vorige Volgende