De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] [Dus belommert van de boomen] Toon: Titer. DUs belommert van de boomen, Soek ik daagelijks mijn rust, Daar het ruysen van de stroomen Mijn begeerlijkheden sust, Want hoe kriel de drifjes woeden Van de Libanonse vloeden, Soo ontfang ik buyten haar Nooyt, dat aangenamer waar. Mits dat ik hier plach te vinde, Dien, wiens Schaduw ik bewoon, En mijn ziele soo beminde, Dat Hy achten al het schoon, Waart te zijn aan my bekoomen, Dies roept Hy, Gy hebt genomen Door U oogen, dit mijn Hert, Dat U opgeoffert wert. Ach gelijk een hert door 't jagen Snelt en spoeyt hem tot een Beek, Soo verlang ik alle daagen, Jaa wel duysent werven spreek Van het schoon en Defftig weesen Dat in Hem (mijn uyt-gelesen) [pagina 121] [p. 121] Staat geprent, haa! Helion Als een soete morgen Son. Coom dan Hoop van mijn gedachten Laat U Herten Philotee Door 't verlangen niet versmachten Maar breng haar de wijn tros mee Daar de liefelijke straalen Mijn Geheemelt koomt bepraalen Coom ey koom mijn Helion K' wagt U aan dees Libanon. Vorige Volgende