De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon Courante La Raine.JCk voel mijn ingewant
Door Goddelijke Stroomen
Ganslijk in genoomen,
En bevind mijn Hert in heete brant,
Om op het Choor van s' Hemels Throon
Mijn Ziels verlangende begeerte doôn
Op dat voor my mag sijn bekoomen
'T Lof der Englen Croon,
Maar wie ist die s' bereyt
Het is die d' Englen looven
Waar in ook Jehovae
| |
[pagina 112]
| |
Met Elschadday glanst in Eeuwigheyt
Het is dien Rots, d'Emmanuel
Die dieper oogt dan d' Afgronts vlamme well.
Jaa Hemel, aarde gaat te booven
En beheerst de hell.
Het is het Groote ligt
Voor wien elck Knie moet buygen
En die drie-heens tuygen
In den Heemel sijn vermoogen stigt
De Geest, en 't vogte water 't bloet
Op aard mijn Tong uyt Vreugde Jeugen doet
En soo den Honig coom te suygen
V en het smaaklijk Soet.
Ach mocht mijn sondig Oog
U Elohïm beschouwen
En een Tempel Bouwen
Op de eenigheyt uws Liefde Boog,
Ick plant dan't Zeegel, en het woort,
'T begin en t' eynde, op mijn herte voort
En smeeke aan U kragts vermoogen
Dat gy my verhoort.
Want U Medogentheyt
Reykt hooger dan den Heemel
| |
[pagina 113]
| |
Jaa het Ster geweemel
Is uws wonderheden overspreyt,
Maakt doch Alwijse, Levensbron
Door U genade ik U Glinsterson
Mach heylig, heylig, heylig roemen
Eeuwich Helion.
|
|