De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] La Belle Iris. SChoon de Son door heet geblaak My te seer heeft over scheenen Waar door is ter schuyl verdweenen Mijn gedaant', soo is 't vermaak Dat ik heb veel lieflijk heeden Die de Tenten deysen doet Van de opgerechte Treeden: Daar men Keder mee begroet, Ben ik breyn ik heb geweyt Aan 't gebergt der Druyve bressen Daar ik waar als waarderesse En tot hoeden, staag bereyt Maar helaas ik heb verlooren En de Heuvels niet bewaart Die my waaren uyt gekooren, Waar mijn hart door is beswaart, Ach! ik socht hem die mijn Ziel Als sijn eygen selfs beminde Die ik elders dacht te vinde Voor wiens macht ik neder kniel, Doch ik vant hem daar hy ruste By de Herders in het wouwt [pagina 111] [p. 111] Wiens Kourale mont ik Kuste, En my vastgebonden houwt. Iaa soo haast hy herwaarts quam Gaf mijn Nardus soete geuren En de bundels Mirhe kleuren Die mijn boesum willig nam By de tross van volle Wijnen Of gerukt tot Engedie Die my doen van vreugt verdwijnen Wijl ik my vervrolijkt sie. Vorige Volgende