De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
Toon: Lorains Mars, of Tromp.NOoyt heeft de Maan beschenen
Op aard soo'n blijde nacht
Als dees, waarin verdweenen
Is't geen ons hielt ontmagt,
Want siet het licht dat praalt,
En is ter neer gedaalt
Uyt den Trone
Daar Godts Sone,
Ons bestraalt.
Hy heeft de duystre Wolken
Het lastigh rif ontgort,
Waar door de Hemels Tolken
Een gloir is ingestort,
Jaa al de Werelt jeugt,
En is daar in verheugt
Dat gebooren,
| |
[pagina 109]
| |
Is 't verkooren
Kint, tot vreugt.
De Son is opgeresen
Waarin de rust bestaat,
Wienst luysterrijke weesen
Beflikkert het gelaat
Van die (hem alle magt)
En Goddelijke kragt
Uyt den Hemel
Sijn gewemel
Heeft gebragt.
Wel dan gy wijste Bende,
En Herders die van ver
Den Koning, vol Elende
Saagt, door de Vreede-ster
Op't soobre Ledicant,
Met strooy, en hooy beplant,
U getuygen,
Doen my suygen
't Waar verstant.
|
|