De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Overdenkinge op het Lijden Christi En aanspraak tot de Pijnigers sijns Lichaams. MEt neer gebogen knien koom ik omhelsen De plaats waar mijn gedagt my hene voert Daar waar ik sie 't onregt mijn Heylant knelsen En daar bet schendig rot te schimpig boert, Met hem: wiens onschult is ontlast van sonden En truyrt onnosel als een Offer-Lam: Die door sijn Doot mijn doodelijke vvonden Geneest die my met regt, en reen toe quam, Ik had gemaakt helaas die svvare schulden En op mijn ziel gelaan een rots van sorg: Wiens Helsche last hy voor my koomt te dulden En vvert voor mijn Talent, een vaste Borg. Onmenschelijk gebroet, het Groot der Grooten Helaas is door de prang van u gevvelt: Geschupt, gescheurt, geperst, gesleurt gestooten, En met een vuyst by naa ter neer gevelt, Het vlickerend' gesigt als Duysent Sonnen Is door 't venijn us Adder spoog bevogt En door u geeselriem het bloet geronnen Langs het Geheyligt rif, en nog gy vlogt Een kroon, en prikkel krans van scherpe Doorens Die gy verwoeden op 't Gewyde Hooft Met magt van Tiranny, en Beulsche toorens Soo ver het volgen kon hebt ingedooft, Noch waar het niet genoeg, gy most nog drucken Op dat elk stickel punt meer snerten bragt, [pagina 105] [p. 105] Gy deed het Offer onder 't Altaar bucken Naa gy de Rietstaff gaaft in s'Koninckx magt Iaa spotters 't waar een Prins, een Hemels Koning Die Israels scepter voert en Vorstlijk swaayt Hy ist diedt heydendom belooft de Kroning Van sijn Genaden Seys, die vreugden maayt, Maar ag verstokt Geslagt dorst gy aan randen Dien Simson vol van kragt, en Godlijkheyt, Dorst gy op 't Griekse Tauw die Heylge handen Vastnagelen van Hem V Mayesteyt? Ag moest gy wreden nog sijn zy doorboorden Met Spietsen, most gy noch met Gal, en Eek, Sijn Klamme Tong daar door te wreder moorden En sijnen dorst doen laven uyt die Beek? Siet daar den Hemelsvoocht met vrees bevangen En uytgestrekten Erm roept ay: my dorst, Siet sijn gestraamde Leen aan 't Kruyse Hangen Daar 't Bloedich Sweet het Heylig heeft bemorst, Besiet hoe Iammerlijk sijn Duyven Oogen En Git gekrolde Hair: dat Dijstels draagt In plaats van glans nu is met Rauw betogen En noch niet eens van smart of pijnen klaagt, Maar roept in tegen deel voor u te gader (: Wanneer men sag sijn Geest ten Mond uyt woen) Vergeeft het haar, ik bid u Hemels Vader Sy weeten niet wat sy aan my misdoen, Dog dit wouw Hy om mijn misdaden lijden Op dat ik door die smaat van sulk een doot Met hem en 's Moorders Ziel my souw verblijden In 't Paradijs: den regten Abrams Schoot. Vorige Volgende