De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |
(Dog onverdient) te hoog ten Throon gesteldt
Door u, die selfs het Y, en d' Yssel stromen
Den groten Rijn, laat tot u herwaarts komen
Op 't schel geluyt dat uwe Rijm-schagt geeft,
Waar aan dat elk een groot behagen heeft.
V slag weer uyt een Arents wiek getogen
Verbaast benaa van wat gy koont beoogen,
Want gy verbeelt een tweden Mantuaan
Wijl men u door het wolken drift siet gaan,
Die soo in 't Grieks, als in 't Latijn ge klonken
De werelt heeft daar gonstig mee beschonken,
Soo dat Korïnn, nog Sappho u gelijkt
(Waar mee gy my omvvaardig hebt verrijkt)
Maar toont veel eer dat Naso is u Vader
En dat Homeer, en Maro u sijn nader;
Waar om tot Lof mijn singens vaarde swaan
V brave Naam sal door de swerken slaan.
|
|