De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Want al te stout bestaan veroorsaakt ongelukken
Gy kent de prijkels niet.
Den Ingank wert bewaart van twee paar vierge Draken,
Die door haar mont, en neus, een ganse Hel uytbraken,
Wiens sterke Solfer-vlam het sterre-dak doet blaken,
Daarom wel voor V siet.
Megare, Tisiphon, met sulke rasernyen
Daar moet gy Eliseen: in't eerste tegen stryen,
V Heldenmoet en kan V daar van niet bevryen
Of g'most een Iason zijn.
Noch vint gy Scyla die de Sicyljaanse plassen
Doet spatten in de Lucht door 't yselijke bassen,
En waar Caribdis doet de Zeën ten Hemel wassen,
O tweede Proserpijn!
Wagt u en wilt de Bloem der Goden niet genaken,
Wat middel Eliseen soo Pluto u quam schaken,
Cleonte kon de hoon van dat gewelt niet wraken,
Sijn machten zijn te swak
't Is beter dan dat gy dit opset af wilt breeken,
Eer gy u in de muyl der prijkelen gaat steeken,
Waarom Cleonte V ootmoedelijk koomt smeken,
Schoon 't voorneem lijt een krak.
De stroom Godinnen, en de vroolijke Dryaaden,
Die sullen Eliseen bepronken met Cieraaden,
En V Cleonte sal met Thym, en Roose blaaden
V Kransen, maar ay mijn!
Soo gy noch op de Golf van V gevaar wilt swerven,
Vaar wel, en keer haast weer het scheyden doet my sterven
Want wat het hert bemint dat kan het oog niet derven,
Of 't moest van Mermer zijn.
|
|