De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan de seer geëerde en goetaardige Juffer Anna Marg. Valcke. WAarom verlaat ge soo de sterke wallen Van Groningen, waar naa soo menig haakt! Daar soo veel puyk van Lauwer-helden brallen, En waar de Leeuw voor elkx behoeding waakt. Waar Themis school in mermer staat geklonken, Waar dat Astree van dierbere Porsijr Haar woning bouwt, en pragtig staat te pronken By 't hoog Olymp, waarom verlaat gy't hijr, En soekt V vreugt in't eensaam woudt te vinden, Mint gy 't geboomt' of 't rillen van een beek. Hier wandelt g'ook in schaduw van de Linden, En 't stroomend nat, schiet mee door deese streek, Of wilt g'een Telg, of Roos,of Lely plukken Tot V vermaak, hier woont de Bloem godin, [pagina 56] [p. 56] Die wel voor V een Krocus uyt sal rukken Van haar paruyk om te lokken in: Dat Theben voor wiens hoog en ys're muyren, Den Atlas schrikt, hoe krachtig in gewelt. Waarom koont gy niet in haar vesten duyren, Koomt Anna, koom kies dan de stat voor 't Velt, Koom Margareet, ey laat V tog bewegen, Hier vloeyt Hymeth uyt Nectar Bronnen af, Hier wert V Perel aan de Kroon geregen Van Grunoos roem, hijr swaayt de vrede staf. Kan al dees heerlijkheyt V niet bekoren, Keer weder by den steedsen Amaranth, By Tyter die voor veld gesang doet horen Sijn Fedel-snaar, kies dan de stat voor 't landt, Soo sal ik V O! Valke komen noden Op het Banket van mijn geringigheyt, Schoon dat het is geen lekkerny der Goden, Ik heb't nochtans ter eer van V bereydt. Vorige Volgende