De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
't Klooft met sijn borst de gladde baren,
En 't steekt nu af van Grunoos Veer
Om d' Esche waat'ren te bepeylen,
En 't Y, en 't Sparen te beseylen,
Doch of het door te grooten vlijt
Vermoeyt waar van het driftig roeyen,
Soo bid ik dat g'het gonstig zijt,
Want 't sal sig haast wel derwaarts spoeyen.
'Toont maar dat het U meer bemint
Als gy haar, die het slegs besint,
Om met de pluymtjes wat te speelen,
Of dat gy daar voor U plaisier
Het beesje graag wilt hooren quelen,
Siet soo gewillich is het Dier,
Doch soo g'het voor haar dienst wilt eenig eer betonen,
Soo sult g' (ik eysch geen meer) het met een kus belonen.
|
|