De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan de Hoog-geëerde Vrouw Mevrouw W.V.B.G.B. WIe streeldt soo soet mijn luysterende Ooren? Wat nagtegaaltje doet haar keeltje horen, Dat soo zielroerend' slaat als een Siereen, Is't Erato, of is't Melpoom? O! neen 't Is Philomeel die Wout-nimf die de bergen Doet dreunen door haar stem, en die koomt tergen, Het Sang-rot waar dat Pegaas vvaterplas Af borteldt uyt de steen kloof van Parnas, 't Is zy die door 't betoverende singen Kan door de herste klip, en Rotsen dringen, Soo dat de weder-galm kaatst door de lugt, Voor wiens geruys dien blooden Echo vlugt, De blanke Delta van Delius beluystert, Is als verrukt, (schoon Nox haar glans beduystert) [pagina 54] [p. 54] En lacht haar toe, terwijl se hene gaat De bootschap brengen aan den Dageraat, Die haar sal voeren op'er Rosse-wagen Ten Hemel, daar haar Lof-ster wert gedragen Op wieken van de faam, waar Sy altans Sal prijken met een Roose, of Mirthe-Crans. Vorige Volgende