De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't noden, in den Y-stroom te komen. de Swaan spreekt. Souw ik daar soo veel Adelaren groeyen Met mijn geswalp den Y stroom durven moeyen. En op dat klaar, en sagte golf Tapeet Mijn treders setten, en die vloet befwemmen Die al de vloeden door haar magt kan temmen Vergeef me dat, dog 'k waar wel haast gereet Soo my het hert voor lang niet waar ontsonken, (Schoon my het Sparen heeft sijn gonst geschonken Om mee te plaatsen,) maar helaas; wat raat? Geen waater monster souw mijn moet versetten Nog barrening te komen my beletten Soo ik niet vreesde voor een grooter quaat Dat 's voor de gift-draak van de schimp Soilisten Die geerne wil in strijt van tweestrijt twisten, Daar hebt ge dan de reen waar om ik blijf: Gedoken ondert lies van Grunoos vvallen Waar 'k ben bevrijt om in geen ramp te vallen,' En op de baaren van gerustheyt drijf. Vorige Volgende