De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Antwoordt aan Juffer A.E. Costius. GY vraagt me of men op Parnas wel droog kan sitten En of de groote hitte Van Febus stralend' ligt, de sterken ook versengt, Van die sig daar vermengt. Men siet de Musen, om: beregt daar van te geven, Gemeenelijk haar neven De Bron Aar plaatsen; om haar pluymen wijl se spat) Te dopen in'er nat. En wat den Hengst belangt, men leest nooyt dat sijn veren Door vogt,of brant verteren, Maar wie! dat klaver op het hoog, (schoon orgeciert,) Wel wert Belauweriert. Soo: heeft Apol my door sijn Clio eens doen vveten, Die neffens hem geseten, 't Gordijn ontschuyft (en toont de KonstBerg in't verschiet) Wien elk haar hulpe biet [pagina 41] [p. 41] Om, offer onderweeg, door onbeweegbre schimmen Belet quam in het klimmen. Dog vvaar den Iver, en de Leersugt 't samen zijn Daar is geen moeyte, pijn, Hoe Heuv'lig, en Bestruykt, haar Toppen staan verheven, Men laat niet naar te streven, Op dat gewijde Choor, waar men de Nectar suypt, Die van den Hemel druypt. Daar is geen Noot, nog Doot, voor die met rijpe sinnen Een prijslijk vverk beginnen, Maar vvie als Icarus verwaant bestrijt de Son, Of als een Phaëton De goden tergt, die wert gestraft; bespot, gesmeten, Vermorselt en te reten. Gy dan hadt Costius, grijpt Pegaas vvieken aan Om opwaarts voort te gaan: Waar V de Deugt verwagt, en met haar hant sal reyen In Geurge Mirthe weyen: Wijl g'hebt haar heylig Sogt door Hertelijke Min; Al lang gesoogen in. Gy wilt uyt mijn vaatje tappen 't Nectar van de wetenschappen? Jaa: ge waart dan wel vergult. Maar; ge moest aan my eerst lenen Volle Tonnen Hipocrenen: Met u wijsheyt opgevult, Seker, dan sout eerst gelijken Prijs, en Roem, daar van te strijken. Vorige Volgende