De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Aan de Konst-lievende Juffer Klara Barthols. HIer send' ik de Trouwe-herder (Die u hoort in eygendom) My geleent eens wederom. Doch bedank uw, en wil verder Dat ge my hier in verschoont Wijl ik heb te lang dees bladen Uw onthouden tot mijn schade Moogelijk zijt gy gehoont, Want U goetheyt heeft voor desen My ge-eert door U persoon, 'k Ben soo lange niet gewoon Uw te missen, wat mach't wesen Seg doch Klare klaarheyt van Uw verblijf, zijn dit de Reden Daar ge laast beloft' van dede 'k Weet niet watter marren kan Of heb ik de mermre Trappen Van uw steylen Helicon. (Waar ge slorpt een Nectar Bron) Al te stout op komen stappen 'k Bid vergeef me die misdaat, 'k Sal mijn hakend' hertje spenen Van uw leck're Hipocrenen, [pagina 36] [p. 36] Nu het schijnt te zijn een quaat, Maar sal evenwel noch blijven, In gewoonte, voor als naa Schoon uw gunst niet kan beklijven Uw dienstvaarde . . TITIA. Vorige Volgende