De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
En droevig van my af doen scheyden
Waar om ik my vol pijnen voel.
Mijn soet gesang wel eer gepresen
Dat herde rotsen murwen kon.
Waar 't bos sig door bewogen von,
En vloeden stilde hoe hooch geresen,
Doch daar ik mijn geminde Lief
Her hert op 't meeste mee kon strelen,
(Hetgeen hem dogt de ziel te ontstelen)
Dat waer, als ik mijn stem verhief,
Die sie ik my door U benomen
O! moorderesse van mijn vreugt,
Daar hy vast pikt in holle bomen:
Wijl ik verdruyp door ongeneugt.
Kan dan sijn vlugt, en mijne tranen
U wraak niet blussen, Circe? Neen,
Schoon dat de lucht haar water-kranen
Ontsluyt, of dat ik eeuwig ween.
|
|