De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het lof van Assen. ROemt dan Achaïa nog op 't Trotse bos-Stymfaal! Ik roem veel meerder van de Asser hooge Eyken Geen Tempe (schoon s'haar lof doet steyg'ren in Tessaal) Of Lyceosche Berg, noch Pergus kan bereyken Dit Lust-prieel: maar in Astreé haar adem schept En uyt die Bron-aar met de Drentsche Themis lept. [pagina 29] [p. 29] Daar 't dertle, en 't weeldrig loof sig breydelt top in top, En daar men Philomeel de kruynen siet bespringen Wanneer de soete Lent doet gorgelen haar krop En op de toepjes laat haar eygen veltdeun singen, Daar 't Lommerige Wout de Nimfjes strekt tot dak En kranst haar hoofden meer als Dafnes Lauwertak. Laat Sperchius vry met de populiere-kroon Sig pronken, die de soom van sijne vliet doet groeyen, Laat Pan de pijnboom mee verheffen tot sijn Troon En Syrings Rietpijp op sijn ackers maar doen loeyen, Het schelle Keeltje van den Asser Nagtegaal En't Bloemrijk dal, verpogt, en dooft het Altemaal. Vorige Volgende