Op het Panegyris of openbaar Vreugden-eeuw, Van de vermaarde Academie tot Franeker, die den 29. Julij 1585 is ingewyt, en nu naa verloop van een eeuw, op den 24 Septemb. 1685. gedachtenis wort gehouden. Als mede Aan de Hoog en Doorgeleerde Heer mijn Heer Nicolaus Blancardus, Historischrijver des Graaflijkheydts van Zeeland, &c. Ouste Professor in d'Unieerde provincien eerste R. Magnificus van de tweede Eeuw.
LAat vry de snege Frank, en 't deftig Spangien pralen,
De schrandre Britt, als ook den dapp'ren Itaaljaan.
Laat Duytsland met'er glans de wereld overstralen,
En Holland flonk'ren als een nieuw ontwolkte Maan.
Laat dese pronken met geleerden in haar Rijken
Op gulde Zetel-pragt; 't beroemde Friesen-land
Hoeft met haar Hogeschool voor geen van dien te wijken,
Want haar befaamt gerugt bromt uyt aan alle kant.
Hoe heerlijk heeft gebloeyd dien sistoel aller wijsen,
WaarGods-geleertheydt op de eerste Eertrans sat;
Waar Themis mild'lijk deed haar koesteringen spijsen:
Terwijl de Heelkonst schonk sijn kostelijke schatt.
Wat oppermeesters sijn aan d' eerste tijd verscheenen?
Wat ligten blonken doen Vorst Ludwigh stalen kling
[pagina 16]
[p. 16]
De vrye Fries bevrijd'? wat Sonnen sijn verdweenen,
Wiens ondergang als doen bragt veel verandering.
Daar na dien Blancard komt dien lof-cruyn op te streven
Met arends wieken, nu de twede Eeuw begind,
Die door sijn yver doet Demosthenes herleeven,
En waar het mensdom weer een Cicero in vind.
Daarvan tuygd Arriaan, die Alexanders daden
Ten top punt voerd; die gy, O grote Redenaar,
Door uw besneden schagt griefd in vergode bladen,
En brengt d' onsterflijkheyt sijns naams in 't openbaar.
Wat Griek heeft ovyt geleeft, of wonder der Latijnen,
Die gy niet hebt doorsnuft, en in het ligt gebragt?
Wat luyster hebt gy niet als een Apol doen schijnen
Op Casimir, die als een Caesar werd geagt.
Gy wijt dan heylig in voor 't oog der Tabbert scharen
Het vrolijk Eeuw-gety, waar dat de Lauwer-kroon
Als overwinnende bepruykt uw silvre hairen,
(Heer Nicolaes) wijl gy beklimt de Eere-Throon.
Daar g' op het konst-slot, en 't cieraad der moed'ge Friesen
Als Hoge-leeraar mee voor lang sijt ingehuld.
Daar g' op het kleyn Atheen elk 't grootste doet verkiesen,
Wijl 't met een overvloed van kennis is vervuld.
Daar g' door uw lof-reen, en vertoog schaft honigraten,
En 't luysterende rot een lekker oor-bankett,
Daar g' schenkt een mond-kost aan de greetge Letter vraien,
Die gy hebt aan de diss van uw Parnas geset.
Waar de Catones, en de Bezaas 't all belonken,
Waar Balden swieren, en Galenen besig zijn.
Waar Aristotelen staan in 'er rang geklonken,
Wijl yder van hun smaakt der Goden Nectar-Wijn.
[pagina 17]
[p. 17]
Daar wijse Senecaas slaan met haar Engle tongen
De vreugde-galmen uyt, wijl van het negen tal
Het blijde feest-lied wert door choor-maat op gesongen;
Waar onder ik mijn lier op 't soetste stellen sal.
Die schoon geen Hemel-trant doet uyt haar tonen vloeyen,
Maar pligtswijs voor uw kweeld, met wensing dat voortaan
't Roem rugtbre Boek paleys met uw in heyl mag groeyen,