De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't af sijn van J.E.J. Toen het froor, en Doyde; soo dat men onder, nog over, kon. WAt raat Iolij nu 't water leyt beschorst Nu men door Sneeuw de Cristalijne stroomen Ver dikt siet, en geen Brief kan overkomen; Wijl dat het met een ijs vloer is bekorst, Tis Borëas genoeg nu hy mag braden Sijn kil Befrosen Borst, by wermer gloet. Van Orithia, die nog overladen Van min, hem door haar Minlijkheden voet. [pagina 7] [p. 7] AEh! dat heeft my al veel te lang verdrooten Geloof me soo ik kon ik brak het Glas, Of glee op schaatsen langs de gladde plas (Tot u:) die my soo ver hout afgesloten, Of dat den Hemel wou wat milder sijn Om duysent suggies, die we alle beyde Uyt wasemen, te regten op een lijn: En op de koers van u, en my, aan leyde. Op dat se onderweg in het ontmoeten Malkaar, van wegen ons, dan mogten groeten Vorige Volgende