Aan de Ed. Deugtrijke seer Geëerde, en in kennis uytmuntende Juffer Me-Juffer. Oudilia S. Scherff. haar Ed opdragende de LofGedichten, en Geestelijke stoffen in't besonder.
'K Had lang mijn schacht gedoopt om 't blankpapier te smetten,
Soo my 't ontsag daar van niet hadde doen beletten
Om V alwaardigheyt te off'ren mijn Gedigt,
Waar door ik door de reên ten hoogsten ben verplicht
Wijl dat van al vvat leeft voor het verstant moet wijken
Soo met een Pallas dan voor Iuno d'Eerkroon strijken,
Want vvaar de luyster van de Son der kennis straaldt
(: Die al de flikk'ring van de vvereld over haaldt :)
Daar Triomfeert dat Licht, soo heerlijk opgeresen,
Het geen men uyt V oog kan sonder scheem'ring lesen.
Soo ooyt Groninga vvaar bekroondt met vvetenschap
Door 't Iufferdom, soo treedt gy me op d' eerste trap,
En sleept de Lauw'ren vveg. O! schrand're Amasone
Vergun dat ik mijn Swaan door uwe Naam mag kronen,
En dat haar Bronne boordt door u mag zijn geëert
Het geen al over lang van herten is begeert,
Waar voor het Swaantje dan haar stem sal laten horen
(Hoewel vvat schor) dog, Is tot uwen dienst geboren,
Het sperkt'er vviekjes, en singt reets met sagt geluyt