Moortje
(1984)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 114]
| |
Ga naar margenoot+Reden aande Latynsche-geleerde.Ga naar voetnoot†1Eervvaerdighe hooggheachte Meesteren der wydtberoemde LatijnscherGa naar voetnoot1 2 Tale, hier sult ghy sien (indien't u lust) de groote stouwtheyt van een slechteGa naar voetnoot2 3 Amstelredammer (die maar een weynich kints-School-frans in 't hooftGa naar voetnoot3 4 rammelde) de vrymoedicheyt ghebruycken, dat hy die van u allen ghepre-5sen Terentius derf inde handen nemen, en dwingen dien suyverlyckenGa naar voetnoot5 6 Latinist niet alleen mal Hollantsch, maer (dat van elck der naaghebuur-7Steden begheckte) Amsterdams te prevelen, en te revelkallen: Dan niette-Ga naar voetnoot78min dese myne sotte stouticheyt en sal u mogelyck niet alleen doen verwon-Ga naar voetnoot89deren, maer misschien een hueghelyck lachen bereyen, vermidts de soeteGa naar voetnoot9 10 mallicheyt van onse uytspraack, insonderheyt duer 'tverkorten, of by uGa naar voetnoot10 11 ongewoon, of ongebruyck der woorden. Ick heb hem niet alleen van synGa naar voetnoot11 12 onvolloofde uytnementheyt van spreken doen verwisselen; maer hebGa naar voetnoot12 13 vrypostelijck de versierde geschiedenis uyt de schat-kamer van de werelt,Ga naar voetnoot13 14 uyt dat Keyserlyck Roomen ghevoert, maer dat meer is, in mijn Vaderlijcke 15 Stadt ghesleept en gherabraackt, waer van dat ick vreese, dat ghy lieden myGa naar voetnoot15 16 levendich sult veroordelen voor een Moordenaar: Dan ghy AlderwijsteGa naar voetnoot16 | |
[pagina 115]
| |
17 Doctoren, als u immers de moeyten lust, ghy sult mijn barmharticheytGa naar voetnoot17 18 bevinden, want ick heb hem voor sijn doodt op onse wijse en na mijn machtGa naar voetnoot18 19 eerlijck, en uyt eenderhandt eenparich ghekleet, niet met een bedel-rockGa naar voetnoot19 20 van hondert duysent snorrepijpen, van kromme-lappen, en ander uyt-Ga naar voetnoot2021heemsche geleende snipperlingen, gelijck als hy over tsestich Iaren wasGa naar voetnoot21 22 uytghestreken in Brabant: Hy sacher uyt, met oorlof, anders noch andersGa naar voetnoot22 23 als Esopus Raven, sulcx dat, soo yder 'tsijne hadde gheeygent, hy souwderGa naar voetnoot23 24 voorseker heel kaal afghekomen hebben. Heb ick hem gemartelt, het is my 25 waarlijck leet, ick had hem niet gemeent so hart te handelen; dan 'tschijnt 26 dat hy leckerlijck opgevoedt zijnde, geen Amsterdamsche grove troetelin-Ga naar voetnoot2627gen kon verdragen, en dat hy so in mijn goede wille gestorven is: Had ickGa naar voetnoot27 28 hem in syn eygen Moeders tale gehoort, ick sou hem onghetwijfelt (had ick 29 ghekent) meer te goet ghedaen hebben, maer siet, ick sprack hem niet danGa naar voetnoot29 30 door een Fransche tolck, die ick selfs nauwelijx en verstondt, en die, gheloofGa naar voetnoot30 31 ick dat hem oock niet grondich verstaan heeft. Want siet, ick heb so veel van 32 syn onuytsprekelijcke welsprekentheyt ghelesen, dat ick hem beminde eer 33 ick hem sach: maer doen hy my in dat geckelijck gheschockiert AntwerpsGa naar voetnoot33 34 verscheen, ick stondt in beraadt of ick huylen wouw of lachen, heb g'er lust | |
[pagina 116]
| |
35 in, ghy sult hier of daer noch wel een schampeljoentje kryghen, dat uGa naar voetnoot35 36 mogelyck wel bevallen en een groot vermaken sal geven, indien ghy gedient 37 zijt met redenen vol getappijte of geborduurde woorden, ghelijck als veelGa naar voetnoot37 38 Ga naar margenoot+spreeuwen van Hovelinghen en Stadts schrijvers besighen. Hola! besongie-Ga naar voetnoot3839rende Kooplieden, en andere die haar eyghen spraack verarmen en gewelt 40 doen, en liever met een ghelapte gecks-kap brallen, dan dat sy willen gaanGa naar voetnoot40 41 blincken in een onbesproken effene Mantel. Ach! wat een willighe arre-Ga naar voetnoot4142moede hoor ick over 'tgantsche Nederlandt? Souder wel eenich volck onder 43 de Sonne zyn, die met dese verkoren raseryen bevanghen zyn so seer als wy?Ga naar voetnoot43 44 het mach wel, maer ick denck het niet. Dan dit weet ghy Hooge GheleerdeGa naar voetnoot44 45 best, vermits dat ghy over al t'huys zijt. Meent ghy niet mijn Heeren dat 46 dese mengel-moes van spreken herkomt van een aart van menschen, die deseGa naar voetnoot46 47 verbasteringh of verwerringh van woorden ghebruycken voor een edele 48 frayicheyt? Of souwt wel zijn van lieden die eer sy haer eygen sprake 49 kennen, andere talen leeren, die naderhant duytsch sprekende, haar dick-50wils om 'tlichtste met een vreemdelings woort behelpen moeten? Een dinghGa naar voetnoot50 51 heb ick veeltijts beklaagt en 'tberouwt myn noch, dat de Geleerde hareGa naar voetnoot51 52 geleertheyt meer voor de School-geleerde, als voor ons uytheemsche-letter-Ga naar voetnoot5253loosen-ongheleerde, leeren. Hoe sullen wy weten wat ghy weet en kent, | |
[pagina 117]
| |
54 indien ghy ons niet wijs en maackt hoe wijs dat ghy bent? Al u weten is niet,Ga naar voetnoot54 55 soo varre ghy't maer u selven weet: niemant is sijn selver gheboren. Laat danGa naar voetnoot55 56 u Vader-lant so veel van u wijsheyt genieten, als de Romeynen oft 57 andere varre ghelegen volckeren, so sult ghy uwe Lantsluyden die de botste 58 niet en zijn, verstandiger en wijser maken. Dit heb ick menichmael ge-59wenscht, en bidt u tegenwoordich Eerwaardighe hooggeachte Leeraren derGa naar voetnoot59 60 wijdtberoemde Latijnsche tale, dat ghy mijn moedich bestaan van 'tveran-Ga naar voetnoot6061deren en toedoen van tijt, plaats, namen en andere diergelijcke dingen, metGa naar voetnoot61 62 u geleert verstant ten goede wilt keeren: want ick hebbet voornamelijc so 63 verschickt de slechte ghemeente te gevallen, die van de Grieksche ghewoonteGa naar voetnoot63 64 luttel weten, en dese ghedaanten best verstonden. Heb ick sijn treckjes, synGa naar voetnoot64 65 aardicheytjes niet getroffen, 't is mogelijck by mangel van verstant, of doorGa naar voetnoot65 66 feyl van quade voorgang, niet vande Kartagiaen, maer vanden Franck. IckGa naar voetnoot66 67 en hoeve u mijn Heeren hier niet te verhalen de uytstekentheyt van sijn 68 sonderlinge kennisse der wereltlycke saken, de verscheydenheden vanGa naar voetnoot68 69 'tleven der menschen, hoe levendich hy yghelijckx aart en natuure afbeeldt, 70 haar zeden, spreken, leven. Want soo ick dat voor nam, soo souwde ickGa naar voetnoot70 71 Water in Zee, of Zant in Duyn willen brenghen. 'Tis my ghenoech dat ick u 72 andermaals bidde, dat ghy my Leeckebroeder wilt ontschuldighen, dat ickGa naar voetnoot72 73 myn onwetende handen in het sinrijcke deegh van dien scherpsinnighen 74 man ghesteken, en dat op sijn Hollants gekneet, en na de mont van mijn | |
[pagina 118]
| |
75 soetmondige medeborgers ghebackt hebbe, an het welcke niet en twijfelt,Ga naar voetnoot75 76 Eerwaerdighe hooggeachte Meesteren der wijdtbekende Latijnsche tale, dat 77 ghy sult doen
78Uwen in allen vlijtighen Diender en VruntGa naar voetnoot78 79G.A. BREDERO. 80't Kan verkeeren. |
|