Moortje
(1984)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 107]
| |
[Moortje] | |
[pagina 109]
| |
Ga naar margenoot+Aen den Edelen Heer, Myn Heer Iacob van Diick,Ga naar voetnoot† Raet ende Ambassadevr ordinarisUyt den name ende van vvegen des Doorluchtichsten ende Grootmachtichsten Heer ende Koninck, Gvstaff, den II. van dien name, der Sweden, Gothen, Wenden Koninck ende Erff-Vorst; Groot-Vorst in Finland; Hertoch tot Esthen ende Westmanland:
Residerende by de Hooge Mog. Heeren de Staten GeneraelGa naar voetnoot†† der Vereenichde Nederlanden.
Myn Heer,
1Als ick waarde Heere met opmercken naaspuere de groote vrundtschappeGa naar voetnoot1 2 en eer-bewysinghe die my door uwe E. aan-gheboren beleeftheden zynGa naar voetnoot2 3 betoont en bewesen: soo bevind' ick inder waarheyd myn selven heel 4 ellendich in 't vermoghen, om met volkomen danckbaarheyt uwe E. so welGa naar voetnoot4 5 lieffelycke als loffelycke goed-dadicheden te vergelden. En u myn HeereGa naar voetnoot5 6 ryckelyck begaeft met alle Heerlycke en Princelycke Duechden, dies ver-Ga naar voetnoot67trou ick aan V.E. sonderlinghe groote bescheydenheyt dat ghy aan myneGa naar voetnoot7 | |
[pagina 110]
| |
8 goede wille vernoeghen, en met myn Armoede van macht mede-lydenGa naar voetnoot8 9 hebben sult; doch om dat ick met geen Hoofsche-praatjes my en wane te 10 ontschuldigen van myn behoorlycke plicht, so had ick ghedocht (hoe welGa naar voetnoot10 11 met weynich bevallicheyts) u eenighe erkentenis der weldaden over teGa naar voetnoot11 12 stieren, maar so haast desen yver in my branden, soo flucx is sy oockGa naar voetnoot12 13 wederom uytgeblust, niet door mangel van goet-ionsticheyt; maar door datGa naar voetnoot13 14 ick (ô waardige Mecenas van onse Tydt!) gewaare wierdt de treffelyckeGa naar voetnoot14 15 wercken en hooghe vereeringhe der dapp'rer geleerden Mannen en Meeste-Ga naar voetnoot1516Ga naar margenoot+ren van verscheyden spraken; nietemin of sy in verwonderingh van ghe-Ga naar voetnoot1617leertheyt, en aansienlyckheyt van schenckagie my verwinnen, soo en sullenGa naar voetnoot17 18 sy nu noch nimmermeer my in goedt-gunsticheyt tot uwaarts overtreffen: 19 Waaren (seydt L. Anneus Seneca) de weldaden gheleghen in de giften ofteGa naar voetnoot19 20 uyterlycke dinghen, ende niet inde goedwillige ghenegentheydt om wel te 21 doen, soo moste de grootheydt der gaven oock de wel-daden te grooter 22 maken: 'twelck soo niet en is, want dickwils verbindt ons eenen meest dieGa naar voetnoot22 23 kleyne dinghen vrywillich geeft; die met zyn harte een Koninckx schat 24 gelijck is. Men moet niet anmercken hoe groot de giften zyn, maar van wie 25 die, en hoe die gegeven worden. My dunckt, Eerwaardige Heere, dat ick in 26 desen ghevalle mach spreken het gene dat die Edel-moedige IongelinghGa naar voetnoot26 27 sprack: Als veel andere Socrati groote gaven (na haar vermoghen)Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 111]
| |
28 brachten, sprack AEschines zijn arme iongher: Ick en hebbe niet dat soGa naar voetnoot28 29 goedt is, twelck ick u met eeren schencken mach, daer in ick sonderlingeGa naar voetnoot29 30 myn Arremoede mercke: daaromme gheef ick u alle dat in mynder macht 31 is, dat is, myn selven, dese gifte (hoe wel die kleyn is) bidde ick u in't 32 goede te willen nemen, ende dencken dat andere u vele ghevende noch 33 meer behielden. Ick sal my waarlyc geluckich achten, indien ghy dese myneGa naar voetnoot33 34 aanbiedinghe met blyder harten wilt ontfanghen: Wel is waar dat ick uwe E. 35 Groot-achtbaarheyt in sulcken achtinghe hebbe, dat myne gediensticheyt 36 my altoos te luttel vallen sal. O Nederlantsche Sonne! O blinckendt-Licht 37 van alle uytnementheydt! wiens sonderlinghe Wijsheydt en WetenschapGa naar voetnoot37 38 soo helder hebben geschenen, dat niet alleen Haerlem sich daerinne ver-Ga naar voetnoot3839heucht, maar verhoovaardicht, vermits dat selve uytheemsche KoninghenGa naar voetnoot39 40 met gebeden en soete vryerijen dese Doorluchtighe Fackel van Holland teGa naar voetnoot40 41 Leen verwurven hebben. Ghy zytet ô waardighe Man! Ghy zytet die alleen 42 Ga naar margenoot+waardich zyt gekent boven alle de alderwyste In-gesetene van het Sweet-43sche Ryck, om de saken van die Grooten Heldelycken Vorst uyt te voeren,Ga naar voetnoot43 44 en zyn waardicheyt en aansien hier te vertoonen: En nademaal ick weet enGa naar voetnoot44 45 bevroede door de ervarentheydt van V.E. dat de staten van Princen heelGa naar voetnoot45 46 moeyelyck en lastich zyn te bedienen, en gemeenlyck met sware bekom-47meringh ondermengelt, waar uyt nootsaackelyck het verladen Gemoedt,Ga naar voetnoot47 | |
[pagina 112]
| |
48 door de ghewichticheyt der saken, na lustige verquicking yvert, pooght enGa naar voetnoot48 49 iaaght: beneffens dien weet ick dat uwe seer Edele Heerlyckheyt, en over-50wackere gheest altoos een groot genoeghen en vermaken heeft ghehadt in 51 alle frayicheden; insonderheydt inde duytsche Poësie, het welck ick hebbeGa naar voetnoot51 52 vermerckt als ghij met lust en vruechde anhoorden myne duytsche Leecke-Ga naar voetnoot5253Broeders Rymerijen, en overmits dat ick sach dat V.E. de soeticheden wel 54 gevielen: Hebbe ick niet kunnen noch willen na laten V.E. dit Boekxsken te 55 vereeren en toe te eygenen; versekert zynde dat het V.E. behagelyck zyn 56 sal, niet om de kunst die ick hier inne souw mogen hebben gebruyckt (dieGa naar voetnoot56 57 doch daar vvel in te soecken maar niet in te vinden is) maar om de genueghe-58lycke stoffe daar het van handeldt. Ick hebbe de Kartaginees TerentiusGa naar voetnoot58 59 after met loome schreden na gegaen, en evenvvel meesten tyt vvat wilt-Ga naar voetnoot5960weyich uytgeweydt, gebruyckende een Poëtsche vryicheyt, denckende dat 61 een getrouw oversetter niet gedwongen en is iuyst van woort tot woordt te 62 volgen. Heb ick zyn sluer, noch aardige geesticheyt niet voeglyck na-Ga naar voetnoot6263ghebootst, dat is mogelyck myn schult, dan doch de verscheydenheydt vanGa naar voetnoot63 64 tyden, van spreken, van plaatsen en persoonen hebben daar toe geen kleyne 65 oorsaken gegeven, vermits ick was belust het selve te maken als oft hier teGa naar voetnoot65 66 lande en in myn Vaderlycke stadt over ettelycke Iaren ware geschiet, om datGa naar voetnoot66 67 Ga naar margenoot+het so by de gemeente te kundigher en te angenamer soude wesen; So ghyGa naar voetnoot67 68 myn Heere dese reden geloof, en macht geeft, so sal ick genoeg van myneGa naar voetnoot68 | |
[pagina 113]
| |
69 dwaal-streken en faal-grepen ontschuldicht zyn. V biddende dat ghy myneGa naar voetnoot69 70 vrymoedicheydt (die toch nieuwers toe en dient als om V.E. een vrolyckeGa naar voetnoot70 71 verlichtingh en verlustingh an te brengen, en myne goetwillicheyt tot 72 uwaarts te vertoonen), goedelyck nemen wilt. Daar en boven wensch ickGa naar voetnoot72 73 uyt gantscher zielen eens de gelegentheyt te hebben om u E. een grooterGa naar voetnoot73 74 vermaak, en waardigher dienst te doen. Hier mede sal ick endigen, en 75 Heylighen u toe de Offerhanden van myn gunstighe ghedachten, op denGa naar voetnoot75 76 Altaer van het Goedt-vertrouwen, dat ick hebbe aan u E. reden-ryck enGa naar voetnoot76 77 bescheyden oordeel, dat myne goede wille aanmerckende dese geringe gifteGa naar voetnoot77 78 als of sy grooter ware met genegener herten an-nemen sult: EndelinghGa naar voetnoot78 79 beveel ick u E. niet alleen inde gunste en ghenadighe beschermingh vanden 80 Sweedtschen, maar vanden Almoghenden Koningh aller Koningen, die u 81 E. wil verleenen een geluckigh en zaligh Nieuwe-Iaar, met al het gene datGa naar voetnoot81 82 zyn onuytsprekelycke Wysheyt tot een God-vruchtich en Christelyck 83 leven weet te behooren, hetwelck u E. wenscht uyt Amsterdam den lesten 84 December, int Iaar 1616.
85Vwen Dienst-willige Vrient en DienderGa naar voetnoot85 86G.A. BREDERO. |
|