| |
| |
| |
| |
Edities van Terentius met vertaling
P. Terentius Afer. In quem triplex edita est P. Antesignani Rapistagensis Commentatio. Tertium exemplar ... Lugduni, apud Antonium Vincentium. MDLX. (U.B. Nijmegen 49.C.101) |
M. Nisard (red.), Théatre complet des Latins ... avec la traduction en français. Paris 1855. |
J. Sargeaunt, Terence with an English Translation. I. The lady of Andros. The Self-Tormentor. The Eunuch. (Loeb's Classical Library.) Cambridge Mass./London 1912 enz. |
Térence. I. Andrienne - Eunuque. Texte établi et traduit par J. Marouzeau. (Collection des universités de France publiée sous le patronage de l'Association Guillaume Budé.) Paris, ‘Les belles lettres’, 1947. |
| |
Andere edities van Terentius
Comoediae. Recensuit Alfredus Fleckeisen. Lipsiae 1884. |
Eunuchus. Texte latin avec une introduction et un commentaire explicatif et critique par Philippe Fabia. Paris 1895. |
| |
Vertalingen naar Terentius
J. Bourlier, Les six comedies de Terence, tres-excellent poete comique ... Chez Claude Michard, rue St. Jean de Latran, à la bonne Foy (1583). (Kon. Bibl. Brussel) |
Terentius Comedien. Nu eerst wt den Latine, in onser duytscher talen, door
|
| |
| |
Cornelis van Ghistele rethorikelijck over gheset. Vol goeder leeringhen ende playsant om lesen. Gheprent bi mi Symon Cock. [Antwerpen] Anno M.CCCCC.LV. (N.B. De eerste druk van Eunuchus vindt men soms in één verzamelband met in 1596 herdrukte komedies uit hetzelfde werk.) |
Terentii Eunuchus, of de Kamerlingh, in Nederduytsche versen ghebracht door J. Westerbaen ... In 's Gravenhage. By Johannes Tongerloo ... 1661. (Herdrukt in: J. Westerbaen, De ses comedien van P. Terentius, ibid. 1663, en Id., Het tweede deel der gedichten, ibid. 1672.) |
P. Terentius Afer, Het meisje van Andros en alle overige bewaarde toneelstukken, vertaald door J. Hemelrijk Sr. Hilversum/Antwerpen 1967. |
| |
Edities van werken van Bredero
De werken van G.A. Bredero. Volledige uitgave, naar de beste oude drukken bezorgd en opgehelderd. Door J. ten Brink, H.E. Moltzer, G. Kalff, R.A. Kollewijn, J.H.W. Unger en J. te Winkel. Met algemeene inleiding van G. Kalff. 3 dln. Amsterdam 1890. |
Werken van G.A. Bredero. Met Inleiding en Aanteekeningen van J.A.N. Knuttel. 3 dln. Amsterdam 1921-1929. |
De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero, waarvan sinds 1968 verschenen:
Rodd'rick ende Alphonsus. Ingeleid en toegelicht door C. Kruyskamp. Met een studie over de structuur van Bredero's vers door G. Stuiveling en een fragment uit het volksboek van Palmerijn. Culemborg 1973 (eerst: Zwolle 1968). |
Kluchten. Ingeleid en toegelicht door Jo Daan. Met een studie over de bouw van Bredero's Kluchten door G. Stuiveling. Culemborg 1971. |
Over-gesette Lucelle. Ingeleid en toegelicht door C.A. Zaalberg met medewerking van M.J.M. de Haan. Met de tekst van het oorspronkelijke toneelstuk van Louis Le Jars. Culemborg 1972. |
Griane. Ingeleid en toegelicht door Fokke Veenstra. Met fragmenten uit het volksboek van Palmerijn. Culemborg 1973. |
Stommen Ridder. Ingeleid en toegelicht door C. Kruyskamp. Met een fragment uit het volksboek van Palmerijn van Olijve. Culemborg 1973. |
Spaanschen Brabander. Ingeleid en toegelicht door C.F.P. Stutterheim. Met fragmenten uit Lazarus van Tormes. Culemborg 1974. |
|
| |
| |
Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck. I. Uitgegeven en toegelicht door G. Stuiveling met medewerking van A. Keersmaekers, C.F.P. Stutterheim, F. Veenstra, C.A. Zaalberg. Culemborg 1975. |
Het daget uyt den Oosten. Ingeleid en toegelicht door B.C. Damsteegt. Met als bijlage Een oudt liedeken. Culemborg 1976. |
Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck. III. De melodieën van Bredero's Liederen verzameld, ingeleid en toegelicht door F.H. Matter. 's-Gravenhage 1979. |
Schyn-heyligh. Ingeleid en toegelicht door E.K. Grootes. Met de tekst van P.C. Hoofts Schijn-heiligh. 's-Gravenhage 1979. |
Vertaalde gedichten, berijmd naar proza van Reinier Telle en voorkomend in de Tragische Historien. Ingeleid en toegelicht door A. Keersmaekers. Den Haag 1981. |
Angeniet. Ingeleid en toegelicht door P.E.L. Verkuyl. Den Haag 1982. |
Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck. II. (...) Met inleidingen over het Lied-boeck door G. Stuiveling en over de prenten daarin door P.J.J. van Thiel. Leiden 1983. |
|
Het Moortje. Blijspel van Gerbrand Adriaensen Bredero. Met een levensbericht van den dichter en ophelderende aanteekeningen door A.C. Oudemans, Sr. Schiedam 1859. (Hierin ontbreekt alles wat in de oudste druk voorafgaat aan het eerste bedrijf. Herdrukt 1884.) |
Moortje. Uitgegeven en toegelicht door F.A. Stoett. Zutfen 1931. (Aangehaald als: Stoett. - N.B. In 1936 is bij dezelfde uitgever een kleine editie verschenen van de hand van dezelfde bewerker.) |
| |
Overige bronnen
N.B. Publikaties in dag- en weekbladen zijn niet opgenomen.
Afkortingen: |
|
Erot. Wbk.: |
Erotisch Woordenboek |
MNW: |
Middelnederlandsch Woordenboek |
NTg: |
De nieuwe taalgids |
SpdL: |
Spiegel der letteren |
TNTL: |
Tijdschrift voor Nederlands(ch)e taal- en letterkunde |
WNT: |
Woordenboek der Nederlandsche taal |
Zev. Taal: |
A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal. |
| |
| |
Album-Kern. Opstellen geschreven ter eere van H. Kern ... op zijn 70en verjaardag. Leiden 1903. |
P.J.M. van Alphen, Nederlandse Terentius-vertalingen in de 16de en 17de eeuw. Nijmegen 1954. |
Amsterdamsche Vreughde-stroom, bestaande in ... nieuwe deuntjes ende seer aardige toontjes. 2 dln. Amsterdam 1654. |
J.P. Arend, Algemeene geschiedenis des Vaderlands. Achtereenvolgens voortgezet door O. van Rees en W.G. Brill. III, vijfde stuk. Amsterdam 1874. |
J. van Arp, Boertighe clucht van Claes Klick. Amsterdam z.j. |
R.C. Bakhuizen van den Brink, ‘Hoofts Warenar, uitgegeven door De Vries’. De Gids VI (1843). Herdrukt in: Id., Studien en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren III (Den Haag 1876), blz. 307-339. |
F. Baur (red.), Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden IV: De letterkunde van Renaissance en Barok I door G.A. van Es en G.S. Overdiep I. Brussel 1949. |
H. Beem, De Joden van Leeuwarden. Geschiedenis van een Joods cultuurcentrum. Met een bijdrage van J.F. van Agt over ‘De synagogen in Leeuwarden en elders in Friesland’ en met een inleiding van E. Berlinger. Assen 1974. |
E. Bekker: zie Wolff. |
B. van den Berg, ‘Een vrij recent geval van toevoeging van een regel aan de grammatica van het Nederlands’. NTg LXX (1977), blz. 414-421. |
H. van den Bergh, Konstanten in de komedie. Een onderzoek naar komische werking en ervaring. Amsterdam 1972. |
(G.J. Boekenoogen), De Zaanse volkstaal. Bijdrage tot de kennis van de woordenschat in Noord-Holland. Met aanvullingen door G.J. Boekenoogen en K. Woudt, en een voorwoord door Jo Daan. II: Zaans idioticon. Aanvullingen. Zaandijk 1971. |
Boethius a Bolswert, Duyfkens ende Willemynkens pelgrimagien tot haren beminden binnen Jerusalem ... Antwerpen 1627. |
P. Brachin, recensie van Bredero's Lucelle in: Etudes germaniques XXVIII (Paris 1973). |
G. Brandt, Gedichten. Verzameld en uitgegeven door N.B.A. Rotterdam 1649. |
G.A. Brederoods Spaanschen Brabander Ierolimo, ed. H. Prudon S.J. Assen 1968. |
W.G. Brill: zie Arend. |
J. ten Brink, Gerbrand Adriaensen Brederoô. Historisch-aesthetische studie
|
| |
| |
van het Nederlandsche blijspel der zeventiende eeuw. Utrecht 1859. |
Id., hetzelfde werk. Tweede, geheel omgewerkte druk. (Derde boek) De kluchten en de blijspelen. Leiden [1888]. |
H. Brugmans en A. Frank (red.), Geschiedenis der Joden in Nederland I. Amsterdam 1940. |
J. de Brune [‘de Oude’], Bancketwerck van goede gedachten. Middelburg 1657. |
K. Büchner, Das Theater des Terenz. Heidelberg 1974. |
J. Cats, Silenus Alcibiadis sive Proteus ... Amsterdam 1619. |
Id., Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt, ... Den Haag 1632. (Facsimile-uitgaaf Amsterdam 1968) |
C. Commelin, Beschryvinge van Amsterdam ... Tweede druk. Met verbeeterde figuuren. II. Amsterdam 1726. |
D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevens kunste ... Uitgegeven door B. Becker. Leiden 1942. (Herdruk Utrecht 1982) |
(Id.), Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen ... Nu eerst vertaelt in nederlantscher spraken door Dierick Coornhert. Haarlem 1562. |
(Id.), L. Annaeus Seneca, Van den Weldaden. Leerende den rechten aert van broederlijcke liefde ... Nyeu wten Latijne in nederlantsch vertaelt duer Dierick Coornhert. Haarlem 1562. |
S. Coster, Boere-Klucht van Teeuwis de Boer, en men Juffer van Grevelinckhuysen. (Met aantekeningen van F.A. Stoett en inleiding en aanvullende aantekeningen van N.C.H. Wijngaards.) Zutfen z.j. |
A.C. Crena de Iongh, G.C. van Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Zeventiende-eeuwse gesprekken in Delfts dialect. Assen 1959. |
J.C. Daan en K. Heeroma, Zuidhollands. Amsterdam 1965. |
J.C. Daan: zie ook Boekenoogen. |
J. de Damhouder, Practycke ende handbouck in criminele zaeken. Leuven 1555. |
B.C. Damsteegt, Van Spiegel tot Leeuwenhoek. Syntaktische en stilistische verschijnselen in 17e-eeuwse teksten. Leiden 1981. |
O. Dapper. Historische beschrijving der stadt Amsterdam. Amsterdam 1663. |
Id., ‘Van des stats regeeringe’ in: T. van Domselaer, Beschryvinge van Amsterdam. Amsterdam 1665. |
A. Deken: zie Wolff. |
J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het
|
| |
| |
gildewezen van Amsterdam. I-III. (R.G.P., grote reeks nr. 69, 78, 144.) Den Haag 1929-1974. |
Aernout Drost, De pestilentie te Katwijk (1625). Met inleiding van Albert Verwey. Taalkundige aanteekeningen door C.G.N. de Vooys. Amsterdam 1906. (Herdrukt: W.B., Amsterdam 1933.) |
J.W.P. Drost, Het Nederlandsch kinderspel voor de zeventiende eeuw. Den Haag 1914. |
G.E. Duckworth, The Nature of Roman Comedy. A Study in Popular Entertainment. (Herdruk) Princeton 1971. |
Catharini Dulcis Schola Italica, in qua praecepta bene loquendi facili methodo proponuntur. Et exercitationum Lib. VII. illustrantur; cum Dictionarii Italico-Latini appendice. Editio altera. Anno M.DC.XIV. Francoforti, E Typographéo viduae Matthaei Beckeri, Impensa Petri Musculi. (Kon. Bibl. Den Haag 1118 C 50; een gewijzigde herdruk, 1616, aldaar 1118 D 48) |
G. van Eemeren, ‘De benamingen voor “bedrijf” en “scène” in het Nederlandse drama tussen 1575 en 1625’ in: SpdL XV (1975), blz. 161-186. |
A. Eliot, Mythen van de Mensheid. Amsterdam/Hasselt 1977. (Vertaling door Y. Foppema van Myths) |
P.E(lsevier), Klucht van de gestoorde vreught. Amsterdam 1664. |
(Desiderius Erasmus:) Ioach. Forthi Ringelbergii et Erasmi Roterodami De ratione studii, libelli vere aurei. Lugduni Batavorum 1642. |
G.A. van Es: zie Baur. |
Esopet. Facsimile-uitgave naar het ... handschrift. Ingeleid en toegelicht door G. Stuiveling. I-II. Amsterdam 1965. |
A. Frank: zie Brugmans. |
T. Frank, Life and Literature in the Roman Republic. Cambridge University Press 1930. |
J. Franssoon, Giertje Wouters. Amsterdam 1623. |
P. Freherus, Theatrum virorum eruditione clarorum. Noribergae 1688. |
G. Geerts, Genus en geslacht in de Gouden Eeuw. Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek 1966. |
H. Gomperts, De eend op zolder. Toneelkritieken uit de jaren 1952-1965 (klassiek en romantisch repertoire). Amsterdam [1970]. |
J. ter Gouw, De volksvermaken. Haarlem 1871. |
Id.: zie ook Van Lennep. |
J. Grauls, ‘Hasseltsche tusschenwerpsels en andere alleenstaande woorden en uitdrukkingen’. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie V (1931), blz. 279 vlgg. |
| |
| |
E.K. Grootes, Dramatische structuur in tweevoud. Een vergelijkend onderzoek van Pietro Aretino's Hipocrito en Hoofts Schijnheiligh. Avec un sommaire en français. Culemborg 1973. |
[A. van Halmael], De geveinsde Kwaaker. Tweede druk. Amsterdam 1715. |
Handtvesten, ofte privilegien ... der stadt Amsterdam. T'Amsteldam, By Jacob Pietersz. Wachter ... 1639. |
Handvesten, ofte privilegien ende octroijen ... der stad Amsterdam I. Amsterdam 1748. |
G. van Hasselt, Over de eerste vaderlandsche klugtspelen. Utrecht 1780. |
J.F. Haverman, W.D. Hooft en zijne kluchten. Leiden 1895. |
K. Heeroma, Hollandse dialektstudies. Bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van het algemeen beschaafd Nederlands. Groningen/Batavia 1935. |
Id.: zie ook Daan. |
H. Heestermans (red.), Erotisch woordenboek. Baarn 1977. Herziene en vermeerderde druk: Utrecht 1980. |
Danielis Heinsii Nederduytsche Poemata; By een vergadert en uytgegeven Door P[etrus] S[criverius]. Amsterdam 1616. |
W.L. van Helten, Proeven van woordverklaring. Rotterdam 1871. |
Id., Vondel's taal. Grammatica van het Nederlandsch der zeventiende eeuw. Groningen 1883. |
H. Hermkens, Inleiding tot het zeventiende-eeuws. Den Bosch 1973. |
G. Highet, The Classical Tradition. Greek and Roman Influences on Western Literature. Oxford 1949. (Reprint ‘with corrections’ 1967) |
H. Hill Miller, The Realms of Arthur. An Illustrated Journey through the Arthurian Legend. London 1970. |
[J.C.F. Hoefer], Nouvelle biographie générale ... XV. Paris 1868. |
D. Hoek, Haags leven bij de inzet van de Gouden Eeuw. Rondom Mr. Jacob van Dijck (1564-1631). Assen 1966. |
J.C. van Holten, ‘Een opvoering van Bredero's Moortje in 1689 en 1691’ in NTg XLV (1952), blz. 227-228. |
P.C. Hooft, Emblemata amatoria (Tweede druk). Amsterdam 1618. |
Id., Granida. Naar het Amsterdamse handschrift uitgegeven en toegelicht door A.A. Verdenius en A. Zijderveld. Bezorgd door C.A. Zaalberg. Zutfen z.j. |
Id., Warenar. Met eene inleiding en aanteekeningen door M. de Vries. Leiden 1843. |
Id., hetzelfde werk. Met inleiding en aantekeningen door J. Bergsma. Herzien door C.A. Zaalberg. Zutfen z.j. |
| |
| |
Id., hetzelfde werk. Ingeleid en toegelicht door C. Kruyskamp. Vierde, herziene druk. Culemborg 1977. |
Id., Neederlandsche Histoorien ... (Tweede druk) Amsterdam 1656. |
J. ten Hoorn, Wegwyzer door Amsterdam. Amsterdam 1726. |
J.N. Hough, ‘Numquid vis formula in Roman Comedy’ in: American Journal of Philology LXVI (1945), blz. 282-302. |
J.A. van Houtte e.a. (red.), Algemene geschiedenis der Nederlanden VI. Utrecht enz. 1953. |
B. Huydecoper, Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppinge van Ovidius. (Eerste druk) Amsterdam 1730. |
C. Huygens, De Gedichten. Naar zijn handschrift uitgegeven door J.A. Worp. II. Arnhem z.j. |
S.A.J.P.H. Iansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van Rhetoriken. Assen 1971. |
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de zeventiende eeuw I. Vierde druk. Groningen 1889. |
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde IV. Groningen 1909. |
Id., De letterkunde en het tooneel te Amsterdam in de 17de eeuw. Haarlem 1895. |
G. Kazemier, ‘Versvorm in Bredero's Spaanschen Brabander’ in: TNTL LIV (1935), blz. 299-315. |
Id., ‘De alexandrijn in de zestiende en zeventiende eeuw’ in: Handelingen van het Twintigste Nederlands Philologencongres ... Groningen 1948, blz. 32-35. |
A.A. Keersmaekers, ‘De onbekende Bredero’ in: SpdL XI (1968-1969), blz. 81-97. |
Kiliaans Etymologicum van 1599, opnieuw [in facsimile] uitgegeven met een inleiding van F. Claes. Den Haag 1972. |
J.A.N. Knuttel, ‘Brederodiana’ in: TNTL XXXVII (1918), blz. 226-236. |
Id., Bredero, poeet en Amsterdammer (Tweede druk van Bredero, Lochem 1949, nu herzien door Th.U. de Vries en J.B. de Klerk) Amsterdam 1968. |
G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde II. Vijfde druk. Den Bosch 1971. |
L. Koelmans, ‘Iets over de woordorde bij samengestelde predikaten in het Nederlands’ in: NTg LVIII (1965), blz. 156-165. |
Id., ‘Wat twivelsamer licht ...’ in NTg LXIII (1970), blz. 299-300. |
| |
| |
S. Koster, Van schavot tot schouwburg. Vijfhonderd jaar toneel in Haarlem. Haarlem 1970. |
H. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik. Eine Grundlegung der Literaturwissenschaft. München 1960. |
H.W. Lawton, Térence en France au XVIme siècle. Paris 1926. |
Ledoux: zie Dulcis. |
J. van Lennep en J. ter Gouw, De uithangteekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd. [Tweede deel.] De uithangteekens in het bijzonder beschouwd. Leiden z.j. (De eerste druk is in 1868 in Amsterdam verschenen.) |
T. Livius, Dat is de Roemsche historie oft gesten ... nu eerstmael in onser Nederlantscher spraken ghedruckt. Antwerpen 1541. |
C. van Mander, Wtlegghingh op den Metamorphosis Pub. Ovidij Nasonis. Alles streckende tot voordering des vromen en eerlijcken borgherlijcken wandels ... In: Het schilder-boeck ... Haarlem 1604. (Facsimile-herdruk Utrecht 1969) |
J. Marouzeau, ‘Pour mieux comprendre les textes latins’ in: Revue de philologie, de littérature et d'histoire anciennes XLV (1921), blz. 149-193. |
J.D. Meerwaldt, ‘Vondel weerspiegeld in zijn tragedievertalingen’ in: Id., Vormaspecten, Den Haag 1958, blz. 34-70. (Herdruk van ‘Het persoonlijk element in Vondels vertalingen van de Griekse tragici’ in: TNTL LVII (1937)) |
J.H. Meter, De literaire theorieën van Daniel Heinsius. Amsterdam 1975. |
A. van Mildert, Boertighe clucht van Sr. Groen-Geel. (Herdruk) Amsterdam 1643. |
J. Moerman, De cleyn werelt. Antwerpen 1584. (Herdruk Amsterdam 1608.) |
J.W. Muller, ‘Brit’, in: TNTL XIX (1899), blz. 146-152. |
Id., ‘Over navolging in de 17de eeuw, inzonderheid naar of door Hooft en Vondel’ in: TNTL XLIX (1930), blz. 168-198. |
J.P. Naeff, De waardering van Gerbrand Adriaenszoon Bredero. Gorkum 1960. |
Id., Bredero en de kritiek. Een bloemlezing uit de literatuur over Bredero. Amsterdam 1971. |
G.A. Nauta, Taalkundige aanteekeningen op de werken van G.A. Bredero. Groningen 1893. (Aangehaald als: Nauta) |
G. Norwood, The Art of Terence. Oxford 1923. |
W.A. Ornée, ‘Hooft als komedieschrijver’ in: E.K. Grootes e.a. (red.), Uyt liefde geschreven. Groningen 1981, blz. 117-130. |
| |
| |
A.C. Oudemans Sr., Woordenboek op de gedichten van G.Az. Bredero. Leiden 1857. |
Id., Taalkundig woordenboek op de werken van P.C. Hooft, ter aanvulling en verbetering van het Uitlegkundig Woordenboek op Hooft ... Leiden 1868. |
Id., Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek, uit vele glossaria en andere bronnen bijeenverzameld. 7 dln. Arnhem 1870-1880. |
G.S. Overdiep, zie: Baur. |
P.C. Paardekooper, ‘Wat vriendelijker schijn ...’ in: NTg LXIII (1970), blz. 15-17. |
J. van Paffenrode, Sr. Filibert. Amsterdam 1657. |
G. Penon, Nederlandsche dicht- en prozawerken. Bloemlezing uit de Nederlandsche letteren, ten gebruike bij W.J.A. Jonckbloets ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’ III. Groningen 1886. |
Phaedrus, Fabulae Aesopiae. Recognovit et praefatus est Luc. Mueller. Lipsiae 1913. |
O. Polunin, Bloemen en planten van West-Europa. Geïllustreerde flora ... Wageningen [1970]. |
W.Ph.Pos, zie: Verhagen. |
J. Prinsen JLzn., Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis. (Derde druk) Den Haag 1928. |
E.K. Rand, ‘The Art of Terence's Eunuchus’ in: Transactions and Proceedings of the American Philological Association LXIII (1932), blz. 58 vlgg. |
L. van Santen, zie: Crena de Iongh. |
M. Schanz/C. Hosius, Geschichte der römischen Literatur I. (Vierde druk) München 1927. |
P.R. Sellin, ‘Daniel Heinsius' Nederduytsche Poemata’ in: TNTL LXXVIII (1960-1961), blz. 242-246. |
Seneca, zie: Coornhert. |
L. Simons, Het drama en het tooneel in hun ontwikkeling II. Amsterdam 1921. |
J.F. van Slobbe, Bijdrage tot de geschiedenis en de bestrijding der prostitutie in Amsterdam. Amsterdam 1937. |
[H.J. Soeteboom], De Zaanlants Arcadia. In welke verhandelt wort van der Batavieren (nu Hollanders) en Caninefaten (nu Kermers) oorspronk, bewooninge ... Amsterdam 1658. |
[H.L. Spiegel], Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst ... Leiden 1584. |
| |
| |
Id., Hertspieghel en andere zedeschriften ... opgeheldert door P. Vlaming. Met nieuwe figuuren. Amsterdam 1723. |
F.A. Stoett, Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis. Derde herziene druk. Den Haag 1923. (‘Ongewijzigde herdruk’ ald., 1968) |
L. Strengholt, ‘Waterlantsche Trijn heeft nog een appeltje te schillen’ in: NTg LXIII (1970), blz. 127-131. |
G. Stuiveling, Memoriaal van Bredero. Documentaire van een dichterleven. Culemborg 1970. (Aangehaald als: Stuiveling, Memoriaal) |
Id., zie: Esopet. |
M. Gansneb Tengnagel, Alle werken ... Ingeleid en van aantekeningen voorzien door J.J. Oversteegen. Amsterdam 1969. |
P.J.J. van Thiel, ‘Moeyaert and Bredero: a curious case of Dutch Theatre as depicted in art’ in: Simiolus VII (1975), blz. 29-49. |
J.F.J. van Tol, ‘Bredero's Moortje, zijn Franse bron en Van Ghistele’ in: Tijdschrift voor taal en letteren XIX (1931), blz. 5-30 en 100-110. |
H.W. van Tricht, De briefwisseling van P.C. Hooft I. Culemborg 1976. |
J.H.W. Unger, Brederoo. Eene bibliographie. Haarlem 1884. |
V.F. Vanacker, ‘Een “Zuidnederlandse” konstruktie in een paar Zuidnederlandse dialekten’ in: NTg LXIII (1970), ‘Van-Haeringennummer’, blz. 140-157. |
J.O.S. van der Veen, Het taaleigen van Bredero, eene bijdrage tot de syntaxis van het Nederlandsch der zeventiende eeuw. Amsterdam 1905. (Aangehaald als: Van der Veen) |
K. Vellekoop en H. Wagenaar-Nolthenius, Het Antwerps Liedboek ... 2 dln. Amsterdam 1972. |
A.A. Verdenius, Studies over zeventiende eeuws. Verspreide opstellen en aantekeningen. Amsterdam 1946. |
Id., ‘F.A. Stoett’ in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1937/1938, blz. 212-220. |
B. Verhagen, Dramaturgie. Tweede druk, bezorgd door W. Ph. Pos. Amsterdam 1963. |
M. Vinck-van Caekenberghe, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvattingen van Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), rederijker en humanist. (Gestencild proefschrift, Gent 1981/82) |
J. vanden Vondel, Werken I (W.B.). Amsterdam 1927. |
| |
| |
C.G.N. de Vooys, ‘Omgangstaal in het begin en tegen het einde van de 17de eeuw’ in: NTg XLIII (1950), blz. 129-139. |
J. Vos, Toneelwerken. Aran en Titus, Oene, Medea. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door W.J.C. Buitendijk. Assen/Amsterdam 1975. |
J. de Vries, Nederlands etymologisch woordenboek. Leiden 1971. |
M. de Vries, zie: Hooft. |
C. Wagenknecht, Weckherlin und Opitz. Zur Metrik der deutschen Renaissance. München 1971. |
J. Walch, Nieuw handboek der Nederlandsche letterkundige geschiedenis. Tweede druk. Den Haag 1947. |
M. Waltes, Klucht van de bedrooge gierigaart. Amsterdam 1654. |
J.D.P. Warners, ‘Aantekeningen over Brederode en de Renaissance’ in; NTg LXVIII (1975), blz. 257-274. |
W. Waterschoot, De ‘Poeticsche Werken’ van Jr. Jan van der Noot I-III. Gent 1975. |
A.A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal. Vierde druk. Zutfen 1965. (Aangehaald als: Weijnen, Zev. Taal) |
Id., Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Assen 1971. |
J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Tweede druk. III. Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden I. Haarlem 1923. |
Historie van den Heer Willem Leevend, uitgegeven door E. Bekker, Wed. Ds. Wolff, en A. Deken. Den Haag 1784. |
J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland I-II. Groningen 1904-1908. (Facsimile-herdruk Rotterdam z.j.) |
Id., Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 1496-1772. Uitgegeven met aanvulling tot 1872 door J.F.M. Sterck, Amsterdam 1920. |
Id., zie: Huygens. |
C.N. Wijbrands, Het Amsterdamsche tooneel van 1617-1772. Utrecht 1873. |
N.C.H. Wijngaards, Jan Harmens Krul. Zijn leven, zijn werk en zijn betekenis. Zwolle 1964. |
Id., zie: Coster. |
C.A. Zaalberg, ‘Retouches aan het beeld van Bredero’ in: NTg LXI (1968), ‘W.A.P. Smit-nummer’, blz. 43-47. |
Id., ‘Honende derde persoon’ in: P.J. Meertens e.a. (red.), Zijn akker is de taal. Den Haag 1970. |
| |
| |
Id., ‘Moortje: Vastenavond of Driekoningen?’ in: TNTL XCII (1976), blz. 235-240. |
Id., zie: Hooft. |
|
|