Angeniet
(1982)–G.A. Bredero, Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Praeludium Ofte Voor-spel
De Gordynen op-gheschoven zynde, sitten al de spelende Maats, die dit Spel sullenGa naar voetnoot† uytvoeren, op het Tonneel stil. De Maaght In Liefd' Bloeyende spreeckt in volgende wyse de neghen Musen aan.Ga naar voetnoot††
in liefd' bloeyende
Hoe seer word nu verkleynt de grootheydt van de konst
Die eertijdts Keyseren kon trecken tot haar gonst!
Ha! als ick aan de tijdt, soo langhen tijdt verledenGa naar voetnoot3
Aandachtelijk gedenk! hoe zidderen mijn leden!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Stond yder over end; geen Koningh stille sat,Ga naar voetnoot6
Ja selfs Augustus rees, in 't midden van sijn HeerenGa naar voetnoot7
Om eerentfestelijck Virgilium te eeren.Ga naar voetnoot8
Doen wierd de Const gheacht, en een Poët gheviertGa naar voetnoot9
| |
[pagina 124]
| |
10[regelnummer]
Met Goddelijck cieraad van yder een gheciert.Ga naar voetnoot10
Wie dat de wijste mensch ter werelt was af vraghen,Ga naar voetnoot12
Het gaf tot antwoordt we'er: De wijste die ick weetGa naar voetnoot13
Is ons' Euripides die gheestighe Poët.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maar nu, o Poësy! die elck soo plach te groeten,
Waar is u luyster nu? hoe leght ghy onder voeten!
Bedroefde Musen! maar ick noch bedroefder Maaght!
Wie ist die voor ons eer nu eenigh sorghe draaght.
Eens was tot groot vermaack en blijdtschap van ons allen
20[regelnummer]
De soete Bredero ons tot een lot ghevallen,Ga naar voetnoot20
Die door de gaven van sijn hoogh-begaafde gheest
De roem van onse roem is in sijn tijdt gheweest.
Want hy was een Poët in 's moeders lijf gheboren,Ga naar voetnoot23
Maar ach! dien hebben wy te schielijck nu verloren,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De Doodt en gunden hem die kleynen tijdt noch niet
Dat hy volmaken mocht sijn spel van Angeniet.Ga naar voetnoot26
Nu leydt hy vast en waard, en kan niet veyligh rustenGa naar voetnoot27
Eer hy het heete vuyr gheblust siet van sijn lusten,
Hy sweeft vast om end' om tot dat hy yemandt vindtGa naar voetnoot29
| |
[pagina 125]
| |
30[regelnummer]
Die sich 't op maken van sijn wercken onder-windt.Ga naar voetnoot30
Holla de aarde swelt, de damp begindt te stijghen,
O hier komt Bred'roos gheest; nu Musen laat ons swijghen?
bredero
Na dat ick langh ghenoegh heb om end om ghemaaldtGa naar voetnoot33
En yder een de lust van mijn ghemoedt verhaaldt,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ben ick by Starter op het alder-laetst gekomen,
Die heeft, ghelijck een Vriendt van mijn, het aan-ghenomen,Ga naar voetnoot36
En t' eenemaal volvoerdt volkomen na mijn sin,Ga naar voetnoot37
Soo dat ick groot vermaack en blijdtschap schep daar in.
Nu In Liefd' Bloeyende ben ick we'er op-ghesteghen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ghy weet dat ick altijdt was tot u gonst gheneghen,Ga naar voetnoot40
En soo ben ick oock noch: dies lever ick mijn spelGa naar voetnoot41
Aan u van Angeniet; Ick bidt vertoont het wel.Ga naar voetnoot42
En ghy, o Musen! wilt my doch die gonst verleeneGa naar voetnoot43
(Het is mijn laatste beed) dat ghy uyt HypocreneGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Een handt vol waters neemt, besprenght daar mee 't ghesichtGa naar voetnoot45
Van dese jonghe maats, soo sullen sy mijn dicht
Stracks krijghen in de kop, en datelijck het speelen,Ga naar voetnoot47
Het welck een groote rust voor mijn ghemoedt sal teelen,Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 126]
| |
En daar op daal ick we'er, met een ghewis vermoen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat ghy de billijckheydt sult van mijn eysch voldoen.Ga naar voetnoot50
in liefd' bloeyende
Thaleia hy heeft u, soo langh hy was in 't levenGa naar voetnoot51
Een over groote glans door sijn Ghedicht ghegheven,Ga naar voetnoot52
Beloont dat nu we'erom, ghy hebt u kruyckjen reeGa naar voetnoot53
Steeckt daar u handtjens in, besprenght de maats daar mee.
thalia
55[regelnummer]
Wat my belanght, ick sal mijn naar sijn wille voeghen
Besonder als ick u kan door mijn dienst ghenoeghen.
Thalia besprenght de Maats, die datelyck na de besprenginge eerbiedighlyck op-staan, en binnen gaan.Ga naar voetnoot†
Nu heb ick haar besprenght met Hypocrenis sop,Ga naar voetnoot57
Het welck ick selver brocht van Heliconis top,Ga naar voetnoot58
Soo dat sy na 't ghebruyck der treftighste PoëtenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Volkomen uyt de vuyst een spel te spelen weten.Ga naar voetnoot60
| |
[pagina 127]
| |
in liefd' bloeyende
Ick doe mijn hooghelijck bedancken voor de gonst,Ga naar voetnoot61
Het welck ick wederom met alle vlijt en konstGa naar voetnoot62
Soo langh ick adem heb, sal soecken te beloonen
Waar ick gheleghentheydt vind om u gonst te toonen,
65[regelnummer]
En ondertusschen laat ons binnen gaan, en sien
Van boven, wat bene'en sal van de Maats gheschien.Ga naar voetnoot66
I. STARTER.Ga naar voetnoot*
Gonst baardt Nijdt.
|
|