Angeniet
(1982)–G.A. Bredero, Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Extract6 Emblemata Als (een boek met) zinnebeeldige prenten-met-op/inschrift en bijschrift(en) bestaat dit subgenre literatuur sinds A. Alciato's latijnstalige Emblemata uit 1531; het eerste Nederlandse embleemboek - een vertaling van een Franse bundel uit 1539 - zag in 1554 in Antwerpen het licht. Het genre beleefde zijn bloeiperiode in de 17de eeuw, met name in Nederland. Sinds 1977 kan men er zich uitstekend over oriënteren in K. Porteman, Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur. (Groningen, 1977), met uitgebreide literatuuropgaven. | |
Aen den leser4 der welcker Letterlijk dient dit natuurlijk vertaald te worden met ‘wier’. Het antecedent moet Poët zijn. Dit is geen meervoudsvorm, en ook geen vrouwelijk woord. De veronderstelling dat het als een collectivum is opgevat vindt geen steun bij het óók enkelvoudige stijl, direct volgend. Maar dit woord lijkt een meervoudige zin te moeten hebben. Er is immers sprake van onvoltooide werken, waarvan Starter er één, en naar bekend is (later) Velden een ánder afgemaakt heeft: Angeniet, respectievelijk Het dạget uyt den Oosten; men mag veronderstellen dat het, minstens in eerste instantie, de bedoeling was de voltooiers op grond van hun stijl, passend bij één bepaald werk, te kiezen. Het lijkt me daarom niet geheel uitgesloten dat zowel Poët als stijl collectiva zijn, met als gevolg de daarbij aansluitende merkwaardige vorm der welcker resp. de minder ongewone enkelvoudsvorm paste. Maar misschien klonk der welcker Van der Plasse deftiger in de oren dan het te verwachten ‘welcks’, en schreef hij het alléén daarom neer. 5 daer af Aangezien de lezer vanaf r. 1-2 weet dat Bredero werken heeft nagelaten, interpreteert hij sijn onvoltoyde werck als een meervoudig begrip, dat als antecedent fungeert voor daer af. De actieve constructie van de betrekkelijke bijzin die met daer af begint opent de mogelijkheid als antecedent het als meervoudig geïnterpreteerde Poët te zien. Met het neerschrijven van deze actieve constructie na het gebruik van der welcker heeft Van der Plasse misschien onbewust impliciet bevestigd dat het in zijn bedoeling lag inderdaad auteurs met verschillende stijlen aan de voltooiing van onderling in stijl verschillende werken van Bredero te zetten. 6 Angenietjen De verkleiningsvorm als aanduiding van de geringe omvang verklaren kan slechts als men het totáál van de (ons bekende) nagelaten diversche spelen, ende andere gedichten (r. 1-2) in de vergelijking betrekt. Met zijn 2564 vzn. immers is | |
[pagina 272]
| |
Angeniet groter dan de (in de r. 7-8 genoemde) Schijn-heyligh (2393 vzn.) en Het daget uyt den Oosten (1995 vzn.). | |
Inhoudt2-3 belooft hem soo wel mondelingh enz. Deze formulering wijst erop dat Angeniet Kloridon een formele trouwbelofte, die in rechten bindende kracht bezit, geeft. Vgl. De Roever, blz. 110. Zulk een formulering heeft anders geen zin; en impliceert tevens dat beiden meerderjarig zijn, want bij minderjarigheid van één van beiden reeds is ouderlijke toestemming noodzakelijk voor de rechtsgeldigheid der belofte. Vgl. De Roever, blz. 124. 4-5 De Vader Roosen-daal enz. Het heeft er de schijn van dat de Inhoudt anders dan in het spel het geval blijkt, ervan uitgaat dat Angeniets ouders kennis hebben van haar trouwbelofte en die als rechtsgeldig opvatten (wel op grond van hun dochters èn Kloridons nergens vermelde meerderjarigheid). Er is hier namelijk sprake van aanen afraden van respectievelijk Endimyon en Kloridon. En dat aanbevelende, en niet bevelende lijkt in overeenstemming met de juridische ònmogelijkheid Angeniets trouwbelofte ongeldig te maken. 5-6 Waarop sy enz. Angeniet geeft in schijn toe aan de wens van haar ouders; zij verbreekt zo dus, zonder geldige oorzaak, eenzijdig haar trouwbelofte. Dat is een niet rechtsgeldige daad. Vgl. De Roever blz. 112. 10 Jouffrou De eerste u kan, maar hoeft er niet per se ten onrechte te staan: vgl. WNT VIII, kol. 495-496, en Lucelle, ed. Zaalberg, vs. 1119 en Aant. 15 sy haar selven Een in alle drukken voorkomende haplografie, d.w.z. het ten onrechte weggevallen zijn van een letter, lettergreep of woord, vaak een van twee gelijkluidende opeenvolgende. Hier is een ‘haar’ tussen sy en selven verdwenen. | |
Praeludium6 Koningh Ten tijde van Vergilius en Augustus, rond het begin van de christelijke jaartelling dus, is er binnen het Romeinse rijk geen sprake van koningen. Bedoelt Starter hier te doen spreken over senatoren-stadhouders van provinciën uit dat rijk, geregeerd door de keizer die in vs. 7 als een hoger-geplaatste (cfr. selfs Augustus) ter sprake komt? 7 Heeren De ridders waren invloedrijke zakenlieden, die tijdens Augustus' bewind officiëel tot de tweede klasse (na de eerste, der senatoren) van de staat werden verklaard, en tot een erfelijke tak van aristocratie. Vgl. Rostovtzeff, II, blz. 138-158. 11 't Orakel liet men enz. Deze passus herinnert aan Aristophanes' Kikvorsen (406 v. | |
[pagina 273]
| |
Chr.), waarin overigens Aeschylos (en Sophocles) als groter dan Euripides beschouwd worden. tot Delphos De Griekse naam luidt Delphoi, een meervoudsvorm; -os moet naar alle waarschijnlijkheid opgevat worden als een Latijnse accusatief-uitgang. 14 Euripides Grieks treurspeldichter (480-406 v. Chr.). Hij werd door de Romeinen, met name door Seneca (ca. 4 v. Chr.-65 na Chr.), van alle tragici het meest nagevolgd. 36 Vriendt Van de formulering gaat de lichte suggestie uit dat Bredero en Starter bevriend zijn geweest. Men mag aan werkelijke vriendschap wel enigszins twijfelen op grond van de gegevens uit beider biografieën: Starter was ongeveer 8 jaar jonger dan Bredero, woonde tot zijn 20ste in Amsterdam, verhuisde toen (1614) naar Friesland, en keerde (tijdelijk) terug naar de hoofdstad, drie jaar ná Bredero's dood. 40 tot u gonst gheneghen Dit lijkt niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid. Bredero immers laat van de herfst van 1617 af zijn stukken spelen ‘op de eerste Duytsche Academie’ (zie Memoriaal van Bredero, blz 157), waarvan het gebouw op 23 september 1617 geopend was. Dat ‘Bredero’ postuum zijn spel van Angeniet weer aan de ‘Eglentier’ levert, vindt zijn oorzaak wel in het feit dat de Academie in 1623 bespeeld werd door de combinatie van de Duytsche Academie, waarvan Hooft zich gedistanciëerd had, nadat Coster inactief geworden was, met de Brabantse Kamer, een gezelschap waarmee Bredero nooit connecties onderhouden had, zij het wel met leden ervan. Zie ook Inl. blz. 12 en noot 1 daarbij. 44 Hypocrene Dit is de Hippocrene, een bron die op de Helicon, een berg in het Griekse landschap Boeotië, ontsprongen was door de hoefslag van Pegasus, het gevleugelde paard der Muzen. Die bron werd daarom beschouwd als aan de Muzen gewijd, en schonk het dichterschap aan wie eruit dronk. 62 Het welck Er is hier sprake van een verwijzing met het voornaamwoord naar ‘het gunstbewijs’ in plaats van naar de bewezen gunst (de gonst): een geval van sylleps waarbij de taal-vorm met de gedachte overeenstemt, tegen de taalregels in die eisen dat er een overeenkomst is tussen vormen. 66 van boven Van een galerij boven het toneel. Een galerij als hier bedoeld ziet men bijvoorbeeld op de bekende afbeelding van de (látere) Amsterdamse Schouwburg (1637), door S. Savry, van 1658; o.a. gereproduceerd in de platenatlas De Nederlandse Letterkunde in honderd schrijvers door Prof. Dr. F. Baur e.a. (Den Haag enz., 1952), afb. 60, blz. 46. - J. Starter J.J. Starter, dichter van voornamelijk liederen, en toneelwerk. Vanaf geboorte (1593) tot 1614 in Amsterdam, dan tot 1621 in Friesland (Leeuwarden en, in 1620, Franeker). Van 1621 tot 1623 weer te Amsterdam: uitgave van De Friesche Lusthof (1621), voltooiing Angeniet (1623). Omgekomen in Hongarije in legertroep van Van Mansfelt, in 1626. | |
[pagina 274]
| |
Speltekst3 grijse Tijdt Grijse in contrast met loopt veel snelder ... Dan nodigt uit aan grijse de connotatie ‘oude’ te verbinden. Het is de vraag of dit juist is. Panofsky, blz 62 (en noot 3 daarbij) attendeert op het feit dat in Griekse poëzie de Tijd soms grijsharig wordt genoemd, maar dat desondanks die Tijd, in de kwaliteit ‘Kairos’, d.w.z. het gunstige tijdstip (vaak aangeduid met de term Opportunitas) in de beeldende kunst als een meestal jonge, nooit erg oude man wordt afgebeeld, in vliedende beweging. In verband met vs. 17b e.v. lijkt het dat Tijdt hier, in vs. 3, niet alleen ‘de opeenvolging van ogenblikken’, maar ook ‘de gunstige gelegenheid’ betekent, en grijse (traditionaliter?) gebruikt is ‘bij’ de laatste betekenis. 7 tsestigh De ideale leeftijd van de mens was zeventig (nl. zeven, het getal van de mens, maal tien, het getal van de volmaaktheid; vgl. ook Ps. 90, 10); het getal 60 lijkt hier dan ook geen bijzondere keus te impliceren; wellicht gaven hier overwegingen van metrische aard de doorslag. In de Middeleeuwen gold 60 wèl als een hóge leeftijd; misschien speelde dit hier mede een rol. 14 verleeft Ver- is hier dus opgevat als een prefix met perfectiverende functie; de editie-1890 interpreteert by ons sijn verleeft als ‘door ons zijn overleefd’. De hier gekozen verklaring vestigt meer de aandacht op het levenseinde van de mensen die in de twee voorgaande vzn. genoemd zijn als illustratief voor de in vs. 10-11 geformuleerde stelling omtrent die dood. 19 bedwonghen padt Behalve de betekenis: het pad waarlangs men gedwongen wordt te gaan, in de annotatie gegeven, speelt hier mede die van: eng, smal pad dat door een nauwe poort (de dood) naar het ware leven voert. Vgl. Matth. 7, 14: ‘want de poort is eng en de weg is nauw die tot het leven leidt...’ 20 kluwen De levensdraad die gesponnen, gemeten en afgesneden wordt, door Clotho, letterlijk: de spinster, respectievelijk Lachesis afgeleid van een Grieks werkwoord met de betekenis: door het lot krijgen (toegemeten), en Atropos, letterlijk: de onafwendbare, de drie Moerae (Moïren, of: Parcen) of Schikgodinnen genoemd, is een antieke voorstelling. of Deze voorstelling (afgewikkeld zijn) komt niet geheel overeen met de zojuist weergegeven antieke; een afgewikkelde draad behoeft immers niet meer gemeten, om afgesneden te worden op het voorbeschikte moment van de dood. De rol der drie Parcen is aldus teruggebracht tot die van één afwikkelaar tot het voorbestemde einde. Er lijkt sprake van ‘verchristelijking’ van het heidens-antieke beeld. 31 die Dit die is subject bij is ghesint, met ons eenigh kint object bij trouwen, ófwel het is object bij trouwen en ons eenigh kint subject bij is ghesint. Van beide grammatisch volmaakt equivalente mogelijkheden lijkt de eerste het meest aantrekkelijk; daarin speelt ons eenigh kint een passieve rol, die goed lijkt te passen bij de ‘voorsichtighe’ activiteit van een oud man die zijn tijd heeft gehad (vgl. vs. 20) en wiens dochter althans door de moeder gezien wordt als een meisje met een meegaand, zacht | |
[pagina 275]
| |
gemoed, eenvoudig en oprecht van aard en nog zonder liefde (vgl. vzn. 69-70). 40 Vooghden Angeniet wordt zo, met voogden na haar ouders (verwachte) dood, als minderjarig voorgesteld. Er valt dus een lichte discrepantie tussen spel-inhoud en de Inhoudt van het spel, r. 2-5 - zie de Aant. daarbij - te signaleren. Vgl. ook de Inl. blz. 21-25. 49 Wien is hier enz. De keuze door de man wordt blijkbaar mede bepaald door de familie in ruime zin waarin zijn bruid leeft; dit wel op grond van overwegingen betreffende stand en financiën. 65 Mijn Heer Aansprekingen van echtgenoten onderling met ‘mijn Heer’ en ‘mijn Vrouw’ en varianten zijn gewoon in 17de-eeuwse omgangstaal (met name in het ernstige toneel); dit gebruik lijkt gebaseerd op bijbelteksten als 1 Petr. 3, 6; Genesis 18, 12; en huwelijksformulieren der kerken. Vgl. WNT 6, kol. 339, sub 1, I, II, A, 1. 72 En ick enz. Wat Klaremondt in dit en volgende verzen zegt is wel in duidelijke tegenspraak met haar verzekering in vs. 66! Dimyon Mogelijk is hier, als door Knuttel in de editie-1923 gesuggereerd, een zetfout in het spel, en stond er in het manuscript rijck' Endimyon. 78 penningh Van de drie omschrijvingen die Van Gelder, 256-266 van de penning geeft, is de volgende hier voor de verklaring gebruikt: ‘kleinste denominatie in latere Nederlandse muntreeksen, ter waarde van ½ duit’. De eerdere hebben betrekking op een tot in de 18de eeuw gangbare benaming voor munt in het algemeen, en op een munt uit de 8ste-13de eeuw. 87 Kloridon enz. Dit vers telt een syllabe te weinig. Naar alle waarschijnlijkheid is na Kloridon een woord, die, weggevallen; alle latere drukken hebben deze omissie. Er vindt met dit vers ook géén wisseling van vrouwelijk naar mannelijk rijm, zoals na het voorgaande vrouwelijke rijmpaar te verwachten viel, plaats. Niets wijst erop dat deze rijmoneffenheid het gevolg zou zijn van het weggevallen zijn van een fragment tekst tussen vzn. 86 en 87 van 2 of 6 of 10 enz. verzen. 91 eener Voor de betekenis ‘iemand’ zie men Weijnen [19705], par. 56, blz 51 en WNT III, 2e stuk, kolom 3811 sub IV; vergelijk ook de vzn. 368 en 884. 101-232 De armoed enz. Voor deze coupletten uit Lof van de Armoede, een gedicht van Bredero uit 1614, zie men de Inl. blz. 53 en 60-61. 103 Eumenes Metrisch verwacht men in deze versregel 9 syllaben (vgl. de corresponderende regels 106, 109 enz.); men zal dus ‘E-u-me-nes’ dienen te lezen. Deze Eumenes, van nederige komaf, was secretaris van Philippus II van Macedonië (382-336 v. Chr.), en eerste secretaris van Alexander (356-323 v. Chr.), wiens tochten in het dagboek van E. staan beschreven. Eumenes huwde met Artonis, de zuster van Alexanders vrouw Barsine (vgl. vs. 106). 105 geswindheyd en verstand Een geval van hendiadys, waarbij één begrip (of handeling) wordt uitgedrukt door twee nevengeschikte zelfstandige naamwoorden (of werkwoorden), een stijlfiguur die vrij vaak in de Angeniet voorkomt. 107 Virgili Naast Vergilius komt, in de 17de eeuw, minstens zo vaak Maro voor als | |
[pagina 276]
| |
aanduiding van de auteur van het voorbeeldige epos Aeneis, het leerdicht Georgica en de verzameling herdersdichten Bucolica (of Eclogae). De hier gebruikte vorm Virgili is mogelijk ontstaan als aanzet tot een parallel-constructie met Horatj vader uit vs. 110, dus van Virgili vader, die dan onvoltooid is gebleven, en zonder correctie van de genitief-vorm vervangen is door Virgili die grooten Poët. 109 Potte-backer In sommige vitae van Vergilius wordt zijn vader inderdaad figulus (pottenbakker) genoemd; vgl. Pauly-Wissowa VIII, 1039. Deze traditie hoeft niet strijdig te zijn met de algemeen bekende mededelingen dat de dichter zoon van een pachtboer was; pottenbakken was een gebruikelijke nevenwerkzaamheid op italiaanse boerderijen; vgl. Wilkinson, blz. 19. 110 was een slaaf De dichter der Carmina, Epodi, Satirae en Epistulae (waaronder de beroemde brief aan de Pisonen, de zgn. Ars Poëtica) was blijkens mededeling van Suetonius (70-ca. 122) zoon van een slaaf. 113 De Coningh Craesus enz. Dit verhaal is te vinden in Herodotus, Historiae I, 80 e.v. 119 Policrates De man werd in 522 v. Chr. op instigatie van Oroetos, satraap van Magnesia, vermoord, waarna zijn lijk aan een kruis werd gehangen. Het verhaal erover vindt men in Herodotus, Historiae III, 120 e.v. 133 verspillen Het ‘o.a.’ in de woordverklaring vindt zijn oorzaak in de opmerking van De Vooys dat men ‘bij een dubbel onderwerp, door of (òf ... òf) verbonden, een enkelvoud zou verwachten, maar in (...) de oudere volkstaal men meermalen een meervoud aantreft’, waarbij hij de vzn. 131-133 aanhaalt, zònder op de rijmpositie van verspillen te attenderen; vgl. De Vooys, par. 220, blz. 366. 154 uyt moet quijlen De verklaring met ‘afscheiden’ steunt op vergelijking met WNT VIII, eerste stuk, kolom 781 met betrekking tot ‘het quijlen van de sleck’. 170 ghepongst Volgens WNT XII, 2e stuk, kolom 3289-3290 Ponsen II. 185 Den schoeminck enz. Vgl. voor de vzn. 185-190 novelle XXI in Bonaventure des Périer(s), Nouvelles recréations et joyeux Devis (1558), bron voor La Fontaines Fable VIII, 2 (eerste publicatie in 1678), Le Savetier et le Financier; zie verder noot 6 op blz. 87-88 van de Inleiding. 201-202 De edele ziel enz. Een uitspraak die als een sententie kan worden beschouwd al is er geen typografisch signaal als bijv. de voorvoeging van ‘-tekens aanwezig. 214 Homero Homerus, zoon van Maeon, was volgens de overlevering, de blinde, arme auteur van de epen Ilias en Odyssee (wrsch. 8ste eeuw v. Chr.). Anders dan Epaminonde schijnt Homero niet naar kennis van die naam via een Franse (nominatief) vorm te wijzen; in het Italiaans heet de dichter Omero. 215 Attalus Attalos II, die als verklaring in de annotatie wordt genoemd, was een broer van Eumenes II, koning van Pergamum, die hij bij afwezigheid tijdelijk als koning verving. Bij terugkeer van Eumenes werd Attalos vrijwillig weer burger, en ontbond zijn huwelijk met Stratonike, 's konings vrouw. Waarschijnlijk is in onze tekst deze Attalos bedoeld. Niet onmogelijk evenwel is het dat hier sprake is van Attalos III, Philomètoor, die niet zelf regeerde, maar in afzondering leefde, zijn tijd doorbracht | |
[pagina 277]
| |
met tuinbouw en beeldhouwen, en die in 133 v. Chr. bij testament zijn rijk aan Rome vermaakte. Diocletiaan Deze deed, in 305, door ziekte gedwongen, afstand van het keizerschap dat hij te Rome bekleedde, en vestigde zich te Salonae (= Spalato, het huidige Split) in Dalmatië (thans deel van Joegoslavië). 229 buyken Mensen; een geval van aanduiding van een geheel door het noemen van een gedeelte ervan: pars pro toto. Dit is een der ‘Woord-walingen’ (Verborum tropi), vermeld in Spiegel's Rederijck-kunst (ed. Caron, blz. 201). 239-310 De Hemel-vooght enz. Voor deze coupletten uit Lof van de Ryckdom, een gedicht van Bredero uit 1613, zie men de Inl. blz. 53 en 60-61. 272 gerack en hulp De nodige hulp, een hendiadys-constructie (vgl. Aant. bij vs. 105). 311-328 De dingen enz. Voor deze coupletten uit Bredero's Lof van de Armoede (1614) en Lof van de Ryckdom (1613) zie men de Inl. blz. 53 en 60-61. 316 Op slimme enz. Het vers is, ook in de variant van Lof van de Armoede, vs. 216: Op slim on-weghen wand'len, te kort; hier mist het één syllabe, dáár mist het er twéé. 323 Diogénes Dit is de befaamde cynicus-‘wijsgeer’, in de ‘ton’ (spottende benaming voor zijn armoedige woning) wonend, leerling van Antisthenes, die propageerde dat het geluk bestaat in het gemis van behoeften. De anecdote over zijn ontmoeting met Alexander (vs. 328) de Grote (356-323 v. Chr.) vertelt Cicero in Tusculanae disputationes 5, 92. 327 der knechten knecht Een Hebreeuwse genitiefconstructie, afkomstig uit de bijbel. 348 bekleden Vermomt, verbergt. Deze meervoudsvorm is verklaarbaar doordat Volckjen (vs. 345) een collectivum is. Er is dus sprake van een constructio ad sententiam, syntactische constructie ‘op het gevoel afgaande’ gemaakt. 354 wit en swart De geraadpleegde bekende spreekwoordenboeken: Tuinman, Harrebomée, Stoett, Ter Laan, Huizinga konden geen hulp verschaffen bij deze woordcombinatie in gezelschap van vloecken; ze is opgevat als een bijw. bep. 357 met lieffelijcker feest Dit is een van de voorbeelden die Weijnen geeft voor het heel vaak voorkomen van een derde-naamvalsvorm achter bepaalde voorzetsels (als: in, van, op, by, en - dus ook - met) vgl. Weijnen [19705] par. 94, blz. 88. 378 houwt Een singularisvorm, als ook in de verklaring gebruikt: weliswaar is het antecedent van het subject Die het meervoudige hun uit het voorgaande vers, maar dat kan naar betekenis als collectiverend ‘hem’ worden gelezen. 423-434 Die om 't gelts enz. Voor de overeenkomst met het lied ‘Ach Florinde’ uit Bredero's Groot Lied-boeck, en de metrische eigenaardigheden in deze passus zie men Inl. blz. 57-60. 427 lieve lusten De mogelijkheid - ook in de verklaring geboden - dat hier sprake is van een meervoud, berust op vergelijking met de bron, ‘Ach Florinde’: Zie Groot Lied-boeck, ed.-Stuiveling, blz. 513. 450 zieltje In de neo-platonische gedachtensfeer en ‘verwant’ poëtisch taalgebruik werd de geliefde geprezen als degene die 's partners leven in stand houdt, zoals de ziel dat | |
[pagina 278]
| |
het lichaam doet. Ook de beeldspraak van de geliefde als son stamt uit dezelfde sfeer, waarin deze, als licht- en warmtebron, het leven van de partner mogelijk maakt, en hem of haar verlicht en verwarmt. 451 hellifje Ook weer in de neo-platonische gedachtensfeer vormden de geliefden elk de tegenhelft van de ander, en zo in lichamelijk-geestelijke vereniging tezamen één wezen. Dit beeld van de oorspronkelijke éne man-vrouw-mens gaat in laatste instantie terug op Plato, Symposion cap. 14 e.v. Vgl. ook vs. 1712. 454 sier Uit geen der herdrukken blijkt dit woord opgevat te zijn als een drukfout voor schier. Zou hier in alle drukken echter wèl sprake zijn van deze fout, dan is noch: nog, en de betekenis van 454b: niet bijna, of: niet weldra nog dood zoen, nog zoen zó dat je er dood aan gaat. 456 aansicht Het gelaat als ‘spiegel der ziel’ toonde in schoonheid de zieleschoonheid, dus de ziele-goedheid (= zoetheid). In de neoplatonische sfeer, waar het aardse een (flauwe) afglans van het hemelse is, is de hier gestelde vraag een onzinnige, en het in vs. 457-458 gegeven antwoord onmogelijk. De vzn. 455-458 zijn dan ook zeer sterk hyperbolisch geformuleerd. 494 tafellet Misschien een aanwijzing (-extra) voor Bredero's auteurschap: hij vertoonde voorkeur voor - II - in inlaut. Cfr. Weijnen5, par. 4, blz. 12. 496 tuytertje of twee Het gebruik van deze uitdrukking (met de betekenis: een sonnet of twee, zo'n twee sonnetten) ter aanduiding van een lied (van 28 regels) is zeer merkwaardig en iets dergelijks is bij mijn weten nooit elders geconstateerd. Ik vermoed samenhang met de voltooiingsgeschiedenis van Angeniet. Men zie daarvoor de Inl. blz. 54 en 60-62. 510 bloet Indien dit woord met ‘bloed’ moet worden weergegeven, dan zou men hier kunnen verwijzen naar de opvatting dat dankzij dat allerzuiverste bloed de spiritus, de allersubtielste dampen uit het bloed gefabriceerd allerzuiverst zijn, en dus optimaal kunnen functioneren in dienst van de ziel. Vgl. Griane, ed. Veenstra, Inleiding, blz. 32-33. 516 e.v. Indien ick waar enz. Het is, blijkens de vzn. 494b-496a, Angeniet, die deze coupletten (vzn. 499 e.v.) heeft geschreven, en ze na stilzwijgende lectuur ofwel declameert, ofwel zingt, naar de regie-aanwijzing voor vs. 499 meldt. Niets wijst erop dat zij, binnen de fictie van het spel, hier ‘een tuytertje of twee’ van iemand anders neerschrijft; men mag dan ook veronderstellen dat de verzen van háár voor Kloridon zijn, althans zo worden ze door Kloridon opgevat. Hij zegt immers in vzn. 523 e.v. tot de ‘wijse Angeneet’ dat hij er(in) ‘te seer gepresen is’. Deze veronderstelling noodzaakt ertoe vs. 516 zo te interpreteren dat Goddinne géén vocatief is. De betekenis moet dus iets zijn als: Als (tenminste) ik (een) geleerde godin zou zijn, zoals ik wens, of wensen zou. Deze conditionele bijzin houdt dan een hyperbolische lof in voor de kennis van Kloridon: slechts een geleerde godin zou die adequaat kunnen prijzen. Op zichzelf beschouwd is deze interpretatie legitiem, zij het dat het ontbreken van een lidwoord bij Goddinne niet helemaal gewoon lijkt. Bepaald | |
[pagina 279]
| |
ongewoon echter lijkt de lof voor de ledematen van Kloridon, zoals deze verwoord is in vzn. 520 e.v.: daar zegt Angeniet van die overlieve leden dat ze soo poes'lich en so sacht zijn Als immermeer de kunst sou toonen, spijt haar kracht. De kwalificaties poes'lich en sacht lijken eerder te passen bij ledematen van een vrouwelijke geliefde. Nu staat er in het Groot Lied-boeck (in de ed.-Stuiveling c.s. blz. 280-281) een Liedeken dat bijna identiek is met Angeniet vzn. 499-526, en dat bij de interpretatie en evaluatie van Angeniet's ‘tuytertjes’ betrokken moet worden. In de regel ervan die parallel loopt met Angeniet vs. 516 leest men Indien ick waer versien, goddinne na mijn wensch,. De komma vóór goddinne zou, als de interpunctie hier - en elders - in het Lied-boeck betrouwbaar was, wat niet het geval is, ertoe dwingen dit woord op te vatten als een vocatief. Die interpretatie wordt in de annotatie impliciet gegeven door ook ná dit woord een komma te laten lezen. Het gedicht is dan ook tot een vrouwelijke geliefde met ‘vergode sinnen’ (vs. 9) gericht; haar schoone Ziel, rust in so lieve leden (...) so poeslich en so sacht (...) Als immermeer de kunst sou toonen in haer kracht; met andere woorden, haar lief lichaam is uitermate mollig, zacht en rond. Zo spreken minnaars nu eenmaal, en normaliter. Zolang het tegendeel niet blijkt - en de tekst van het gedicht geeft daarvoor geen aanwijzingen - moet men wel aannemen dat de ick in dit Liedeken een man is. Het lijkt erop dat het Liedeken op niet-gelukkige wijze in de Angeniet is getransplanteerd en dit door Starter op een plaats waar Bredero iets anders wilde. Het weglaten van de komma voor Goddinne in vs. 516 opende de mogelijkheid dat woord niet als een vocatief op te vatten, en de spreekster kon zich inderdaad Goddinne te zijn wensen; maar de lof voor het lichaam van de geliefde klinkt te vrouwelijk voor een beminde man; de wijziging van in haer kracht (vs. 24) in spijt haar kracht (vs. 522) noodzaakte wijziging van immermeer in diezelfde regel in nimmermeer; dat is pas gebeurd in de herdruk van 1678! De laatste strofe van het Liedeken paste met zijn eerste regel niet in de situatie: Angeniet is (ook aan Kloridon, klaarblijkelijk) niet bekend, althans (door hem, of een ander) niet gepresen om haar slechte stijl (zoals de minnaar in het lied van zichzelf zegt). De regel werd dus gewijzigd, en de strofe in de mond van Kloridon gelegd. 524 Zo spreekt óók in de Angeniet (een man met Hector, d.w.z. deze Trojaanse held citerend. Behalve in de Ilias treedt deze ook op in Naevius' (... - ca. 200 v. Chr.) vrijwel geheel verloren gegane tragedie Hector proficiscens. Daaruit stamt via Cicero of Seneca, de in vs. 525 weergegeven uitspraak. Vgl. W.A.P. Smit-nummer (van) De Nieuwe Taalgids, blz. 43. Zie voor deze passus met ‘een tuytertje of twee’ ook de Inl. blz. 54. 582 Kloridon de zijn Weijnen noemt dit een opvallende constructie (Weijnen (19705), par. 76, blz. 67). Het bezittelijk voornaamwoord van het samengetrokken gestaltenis van staat waarbij Kloridon een bepaling is, is hier blijkens het lidwoord gesubstantiveerd. 640 kuyffelt Dit woord vindt men ook in Stommen Ridder, vs. 1359, en in Het daget uyt den Oosten, vs. 68 (vgl. ed. Damsteegt, de Aant. bij dit vs. 68). | |
[pagina 280]
| |
665 gewraakt Een getuige wraken is: aantonen dat hij of zij om bepaalde wettelijke reden, de wraakgrond, niet als getuige in een geding kan worden toegelaten. In verband met vs. 662: één is een (te) klein getal, moet men vs. 665 interpreteren als betrekking hebbend op een wraakgrond die gelegen is in het áántal der getuigen: klaarblijkelijk meent Angeniet (terecht) dat één getuige altijd te weinig is, en hij/zij op grond van het alléén willen getuigen, gewraakt wordt. 671 lieftalich De suggestie van de bijgedachte vindt men in WNT VIII, kolom 2 A 2. 791 Het enz. Begrijpt men gebruycken (vs. 790) als ‘in praktijk brengen, toepassen’ en ziet men dit werkwoord in vzn. 790-791 samengetrokken, dan kan men vzn. 790-793 als volgt weergeven: ‘(die = de man, als collectivum opgevat) de listige veinzerij regelmatig in praktijk brengt, (immers) het weifelen, zijn weifelachtigheid als zijn (vorm van) trouw in praktijk brengt, de schande (het ons, vrouwen, schande toebrengen) in praktijk brengt als het belonen (beloning schenken) van de bewijzen van liefde, genegenheid die wij (vrouwen, namens wie Angeniet hier spreekt) hem minzaam tonen’. 881 waardighert Alle volgende drukken geven dit als één woord (in 1644 en 1678 zonder h). Daarom is het hier niet als een drukfout voor waardig () hert opgevat. De -gh- zou, niet vreemd bij Bredero (vgl. Weijnen5 par. 4, blz. 12), overeenkomen met de in Twe-spraack (ed. Caron, blz. 34) beschreven ‘ghewoonte’. 963 deeghlijckheydt Wegens het rijm met rijckheydt uit vs. 964 dient men het woord deeghlijckheydt uit te spreken met een bijaccent op -lijck-; dit realiseert men het eenvoudigst door tevens een -e- na deegh- toe te voegen, met welke syllabe het vers zijn vereiste aantal van 13 lettergrepen krijgt. Wellicht stond in het manuscript ook deeghelijckheydt en is hier sprake van een (hardnekkige) drukfout. 968 yders eyghen ziel Angeniet spreekt hier ‘neo-platonisch’ over de wederzijdse uitwisseling der minnende zielen, meestal bewerkstelligd door het elkaar kussen. 991 Angenees Variant van Angeniet, vocatief; ontstaan uit Agnees plus een ‘ingeschoven’ toonloze ‘e’ (vaak vóór l, ná l,r), de zgn. svarabakhti. Wat Kloridon hier zegt, lijkt alléén begrijpelijk als het zijn reactie is op Angeniet's bijna in zwijm vallen, waarbij hij vreest voor haar ter plekke sterven; aldus ‘loopt’ hij ‘vooruit’ op wat zij in 992 zèlf zegt. 994 och mijn Kint! Deze ‘tussengeworpen uiting’ zou een suggestie van (voor-echtelijke) zwangerschap kunnen inhouden die mede oorzaak van het onwel worden zou kunnen zijn; als aanspreking van Kloridon lijkt ze merkwaardig; maar zie toch óók in dit verband vs. 1003, waar hij met Engheltje wordt aangesproken. 1048 des echtens Voor deze -ens-genitief bij het vrouwelijk substantief echte, vgl. Weijnen (19705), par. 46, blz. 44, en de daar vermelde literatuur (De Vooys, 24, niét 21, en Nauta, 57). 1064 buytenschultsche Vergelijk WNT III, 1e deel, kol. 1813, sub IV, 33. 1082 verwoeden Mars Er wordt hier gezinspeeld op de (vergeefse) woede van Mars toen hij met Venus in overspel betrapt werd en door Vulcanus (Venus' echtgenoot) in | |
[pagina 281]
| |
diens net met haar gevangen werd. Vgl. Homerus, Odyssee VIII, 267-361 en Ovidius, Metamorphoses IV, 169-189. 1083 Orlande dol Roeland is de hoofdfiguur in Ariosto's Orlando Furioso (1532 in definitieve versie gepubliceerd), waarin Roelands razernij veroorzaakt wordt door zijn vergeefse liefde voor Angelica; de passus waarin Orlando bomen uitrukt vindt men in stanza 131 van Canto XXIIII. Met stanza 136 van dit Canto is men precies op de helft van Ariosto's romanzo gekomen, en eindigt de tot 1649 énige Nederlandse (dus: deel-)vertaling (door E. Syceram, uit 1615) van Orlando Furioso. Vgl. Smit, Kalliope, dl. I, blz. 530-555. 1086 eedeloose WNT III, 2e stuk, kol. 3793 signaleert dit woord als hapax, een woord dat slechts éénmaal is aangetroffen, en ziet het als een afleiding van eed. Hierop steunt de gegeven woordverklaring. 1096 met een voort In alle drukken staat dit in deze versregel die zo een syllabe te weinig telt. Wellicht is (al in het hs.) bedoeld metten worde: op hetzelfde ogenblik (vgl Mnl. Hwb, s.v. wort)? Dat zou een syllabe extra en een acceptabele zin geven. Geen der voorgaande edities plaatst enige opmerking bij dit vers. 1125 Kloridon ghy mint Deze vershelft heeft een syllabe te weinig; zeer waarschijnlijk is O (uitroep) vóór Kloridon weggevallen. 1129 vormt Men realisere bij lezing de niet gedrukte svarabakhtivocaal (zie bij vs. 991) tussen de r en de m: dus, vor(r)emt. Zo krijgt de regel zijn vereiste aantal lettergrepen. 1131 streeck ... van oogen Dit woord streeck staat in MNW noch WNT vermeld. 1142 liefd' en dus u selven haat Ook blijkens Kloridons antwoord, met name vs. 1247, zijn ‘Agniete liefhebben’ en ‘zichzelf haten’ complementair. In dit vs. 1142 is dus liefd' geen object (en dus substantief) van haten (haat), maar is het een werkwoordsvorm. Men zal dus liefd' moeten interpreteren als liefdet, een hier merkwaardige conjunctiefvorm. Of moet men liefd' (toch) als liefdt lezen en is er sprake van een geval van misspelling dat te vergelijken valt met bidd' voor bidt in Het daget uyt den Oosten, vs. 604 (zie de woordverklaring op blz. 120 èn de passus erover op blz. 216 van de ed.-Damsteegt van dat spel van Bredero-Velden)? 1148 verstuyven en versterven Een proteron-husteron-constructie waarbij niet de (chrono)logische volgorde te zien valt, immers éérst versterft men, en men verstuift pas daarná. 1162 moedeloos Voor de gegeven betekenis werd gesteund op WNT IX, kol. 921, Bnw 2. 1169 haar Deze verwijzing met een meervoudig bezittelijk voornaamwoord naar het enkelvoudige volck is een geval van sylleps (vgl. Aant. vs. 62 van Praeludium). 1189 Antonius enz. Deze was legeraanvoerder o.a. te Pharsalus in de tijd vóór, en te Philippi in de tijd ná Caesars dood; bekend ook als heerser over het oostelijk deel van het in drieën gedeelde Romeinse Rijk. Gehuwd met Fulvia, later met Octavia. Minnaar van de Egyptische Cleopatra, om wier vermeende dood hij zich op 52-jarige leeftijd, in 30 v. Chr. van het leven beroofde. | |
[pagina 282]
| |
1192 Caesar In 60 v. Chr. lid van het eerste driemanschap te Rome, later consul en dictator. In de ban van de schoonheid van Cleopatra regelde hij de troonopvolging in Egypte ten gunste van haar en ten koste van haar eerste echtgenoot-broeder, die in de bellum alexandrinum omkwam. Caesar werd in 44 v. Chr. vermoord, waarna Cleopatra, die hem naar Rome gevolgd was, vandaar moest vluchten. 1236 souw Deze enkelvoudige werkwoordsvorm bij een meervoudig subject is een zgn. sylleps-constructie (vgl. Aant. bij vs. 1169). Mogelijk was het de bedoeling te schrijven, of stond in het manuscript 'ck tussen wat en mijn, en had dus het overleg bij zichzelf een andere inhoud, nl. dat wat Kloridon zelf zou kunnen zeggen. 1278 Als die enz. Dit vers telt een syllabe teveel als men Antonius (normaal) als viersyllabig opvat. Ofwel men spreke ‘antonjus’, ofwel (het herhaalde) die dient geschrapt te worden. 1283 als ghesel met Caesar Antonius sloot zich in 54 v. Chr. bij Caesar aan, ontving gunsten van hem, moest om hem Rome ontvluchten, streed voor hem bij Pharsala, en ijverde in 44 als consul voor Caesars koningschap. 1286 ontsien Dit in tegenstelling tot wat Caesar zich liet welgevallen, door toe te stemmen in de instelling van een speciaal priestercollege, de bouw van een tempel, en de naamswijziging van de vijfde maand (Quintilis), die van dan af Julius ging heten. 1294 met ...in Merkwaardige voorzetselafwisseling. 1366 een, Weet of rust De hier geciteerde spreuk is één van de drie die Coornhert als lijfspreuken voerde. Over deze spreuk en de interpretatie ervan door Bredero in dit vers zie men L.C. Michels' ‘Weet of rust’, in De Nieuwe Taalgids 47 (1954), blz. 48-50 (herdrukt in diens Filologische Opstellen, deel II, Zwolle, 1958, blz. 118-121). Michels schrijft o.a.: ‘het woord gissing heeft hier (vs. 1364) de betekenis van “betrouwbare berekening of verwachting”. Men moet niet lichtvaardig op de toekomst vertrouwen, alleen ervaring, het “weten” is betrouwbaar. Zonder die “wetenschap” kan men beter “rusten”, dat is zich onthouden, in dit geval zich niet vleien met vooruitzichten, die immers bedrieglijk zijn’ (blz. 118-119). 1395 sus In de editie-1890 wordt u sus verklaard als ‘uw zuster’. Dat houdt in dat u Luna bijstelling moet zijn bij u sus en dan in (het tweede) u de ‘familie’-relatie die er in de mythologie tussen Helius (= Sol = Phoebus Apollo) en Selene (= LUNA = Artemis = Diana) als tweeling-kinderen van Zeus en Leto bestaat, beklemtoond wordt: u Luna betekent ‘uw zo bekende zuster Luna’; een andere betekenis van u in dit verband zie ik niet. Als bijstelling bij ‘uw zuster’ beklemtoont u Luna het als bekend vooronderstelde, door het zuster-zijn te ‘herhalen’. Het releveren van die familierelatie vindt dus zéker plaats in u Luna. Men kan zich afvragen of dat ook al in u sus gebeurt. M.a.w. is sus wel zuster? Tegen deze interpretatie pleit dat noch in WNT noch in MNW sus in die betekenis genoemd wordt. En Franck-Van Wijk-Van Haeringen noteert dat zus nog niet in Kiliaan als vorm van zuster voorkomt. Het is mogelijk dat deze Bredero-plaats de vroegste vindplaats van sus = zuster bevat; die zou dan tot nu toe aan de aandacht der woordenboekmakers, filologen etc. ontsnapt zijn. In de woordverkla- | |
[pagina 283]
| |
ring is een andere interpretatieweg bewandeld. Niet die welke begint bij de veronderstelling dat sus een druk- of zetfout is voor ‘flus’. Maar wel een die sus ook als een bijwoordelijke bepaling als vertrekpunt heeft. Dan zou er van een middeleeuws relict gesproken kunnen worden: MNW 7, 2438 s.v. sus, tsus geeft de hier gebruikte woordbetekenis. Misschien dat het ‘geruisloos, stil’ voor Bredero tevens snel (als onmiddellijke reactie van Apollo op het verzoek van Kloridon) inhield? Ook Huygens gebruikt sus naar het lijkt in de betekenis ‘snel’. Zie Hofwijck, voorwerk: Aen den Leser, vs. 86. Vgl. de ed. Eymael pag. 6, noot 17: sus = zoo (de moderne betekenis, vgl. zus en zo). 1412 beleggen WNT II, kol. 1696 sub 3 sub a geeft deze plaats op als bewijs voor de betekenis: overleggen, beramen. De in de woordverklaring gegeven interpretatie: waarmaken, lijkt hier beter te passen. 1433 verswindelt Mogelijk een germanisme? Of is er samenhang met zwindel: duizeling, en is er dus sprake van een verdwijnen als bij of door een duizeling? 1444 Atlas Deze Titanenzoon werd wegens opstandigheid tegen Zeus ertoe veroordeeld voor eeuwig de wereldbol te dragen. Zijn vader Iapetus was een der 12 Titanen (Giganten, Reuzen) van wie een aantal de befaamde door hen verloren strijd tegen de goden aangingen. Het tezamen met Atlas de wereld willen dragen houdt natuurlijk niet in dat Kloridon dezelfde bereidwilligheid wordt toegeschreven als die waarmee Atlas de wereld torst, integendeel. 1450 (hem de (,in alle drukken op deze plaats aanwezig, hoort desalniettemin vóór als. 1466 ter luchter-hand Omdat de Reden, als sneechste ... Gods aan de erezijde, dat is de rechterzijde loopt, leidt zij hem, Kloridon, volgens Melimpiors wens en verbeelding, bij zijn rechterhand; zo blijft aan zijn linkerhand plaats voor Hercules. Hercules Deze krachtfiguur uit de Griekse mythologie wordt altijd afgebeeld met zijn knots, waarmee hij monsters overwon. Hij wordt gezien als de bij uitstek deugdzame held, de personificatie van de deugd, door o.a. Van Mander, de schilder-schrijver die aan Bredero niet onbekend gebleven is. Zie bijv. H. Miedema's commentaar bij Den Grondt der Edel vry Schilder-const I 8d in deel II van zijn hereditie van dat werk, Utrecht, 1973, blz. 359. In de christelijke iconografie zijn Hercules' attributen leeuwehuid en knots soms ook de attributen van Fortitudo (vgl. Timmers, nrs. 1208, 1210). 1472 eeren-kerrick In combinatie met de witte deught (vs. 1473) die het groot gemoed bij deze tempel ontvangt, lijkt hier verband te kunnen (moeten?) worden gelegd met voorstellingen uit de beeldende kunst, voorstellingen van de berg der deugd met op de top een drietal tempels: die van Virtus, van Honor en van Fama. Die van de Roem bereikt men slechts via allereerst die van de Deugd, vervolgens die van de Eer. Aan de poort van Deugd's tempel verwelkomt Minerva de reiziger, die zich via het terras van de kunsten en wetenschappen van de Eer-tempel naar de tempel van Fama begeeft. Een passus uit Van Manders Den Grondt..., gebaseerd op een fragment uit Ariosto, herinnert aan die voorstelling. Vgl. Karel van Mander, Den Grondt ... enz. Ed. H. | |
[pagina 284]
| |
Miedema (diss. Utrecht), Utrecht 1973, dl. II, blz. 382-388 en illustraties nrs. 5 en 6; vgl. ook Karel van Mander, De Kerck der Deucht. Ed. H. Miedema en M. Spies, Amsterdam (Kunsthist. Inst. van de UvA) 1973 (herd. Amsterdam, 1977), passim. 1479 e.v. Blinckende enz. Tot vers 1779 vallen verschillende rijmschema's, afwijkend van het in de Angeniet normale (gepaarde rijmen, afwisselend mannelijk en vrouwelijk) te constateren. Voor bijzonderheden daarover zie men de Inl. blz. 54-56. 1488 Geworpen enz. Vergelijk Vondel, Den Gulden Winckel, embleem III (ed. pr. 1613) (WB I, blz. 280-281); en ook Groot Lied-boeck ed. Stuiveling, blz. 91-92 (de vzn. 13-38 van het Bruyd-Lofs-Gedicht Ter Eeren van Dirck Pietersz. Voskuyl, Ende Aafgen Willems Dr.). 1491 vlam-Vorst Vulcanus is de smid der goden, werkzaam in zijn smidse onder een berg op het eiland Lemnos, later onder de Etna aanwezig verondersteld. 1493 Oom Cupido is volgens Simonides (Grieks dichter ca. 557 - ca. 467 v Chr.) de zoon van Aphrodite (Venus) en Ares (Mars); de laatste nu is, als zoon van Zeus (Jupiter) en Hera (Juno), een broer van Hephaestus (Vulcanus). Zo is dus de laatste een oom van Cupido. 1495 Hel-heer Vulcanus als vlam-Vorst (zie vs. 1491) kan, bij localiseren van de (christelijke vuur-) hel onder de aarde, gemakkelijk Hel-heer komen te heten. 1502 Dat hy enz. Deze graadaanduidende bijzin met dat, d.w.z. zó (ook al in het so van vs. 1501) dat, bevat in zijn geheel het resultaat van het bidden en smeken uit vs. 1500; misschien is het ‘aanbidden’ uit dit laatste vers transitief, en dus 1502b object daarbij; waarschijnlijker is het, zoals het hedendaagse smeken om, waarmee het in de woordverklaring omschreven is, intransitief; dan is 1502b object bij het bidden en smeken uit vs. 1500. Vanzelfsprekend is het tweede halfvers van 1502 allereerst object bij swoer (1502a). 1517 Poel-geest De veronderstelling dat met de hellegeest Hades bedoeld is, is gebaseerd op het gegeven dat Hades als de god van de onderwereld, in het latijn Pluto heet en rijk is aan zielen. Die rijkdom en de verregaande overeenkomst in naam met Plutus (de god van de rijkdom), is er de oorzaak van geweest dat Pluto en Plutus door sommigen, onder wie ook Bredero, verwisseld werden. In de passage die onmiddellijk aan dit vers voorafgaat wordt de ‘levering’ door Pluto van een meisje juist afhankelijk gesteld van de rijkdom van degene die haar krijgt. 1520 hier op de aartsche bel Gegeven de situering in de hemel (vgl. vs. 1484 Hier in mijn wolckich hof) moet dit hier wel als een verschrijving worden gezien. Of fungeert het reeds als de verzwakte vorm 'er? 1573 mistroostigheyd Melancholie, neerslachtige droefgeestigheid, opgevat als gevolg van onbevredigde minnepassie, die het lichaam deed uitdrogen en verkillen doordat de zwarte gal het zgn. humoraal evenwicht (van levensvochten) van het lichaam verstoorde. 1576 levend'onderhoud Levensonderhoud. De constructie is analoog met die van levende dag = levensdag, en levende water = levenswater. Zie MNW IV, kol. 438. | |
[pagina 285]
| |
1577 Mercurj Mercurius is de god van o.a. list, en daarom deskundig in zaken de vrouw betreffende? Hij wordt wellicht tevens opgeroepen in zijn kwaliteit van god van de welsprekendheid (door Rederijkers nog geëerd als ‘hun’ god i.p.v. Apollo). 1581 grouwels en afgrijs Een hendiadys (vgl. Aant. vs. 105). 1597 ed'len Eliphant De olifant fungerend als attribuut van de zachtmoedigheid, en van de vroomheid, wegens zijn zeer zachtmoedige aard; wel daarom kan (zal) hij hier edel worden genoemd. Vgl. Timmers, o.a. nr. 1212. 1621 niet een mijt Een mijt is sinds de 14de eeuw de kleinste (Vlaamse) munt, ter waarde van 1/48e stuiver; ook nadat de mijt niet meer afzonderlijk geslagen werd, is zij eeuwenlang ook buiten Vlaanderen rekeneenheid gebleven. Vgl. Van Gelder, blz. 264. 1637 aan-slaat Dit enkelvoud is vreemd in een subjectloze zin die nevengeschikt is aan een zin met een meervoudige onderwerp-en-persoonsvorm. In de woordverklaring is de oplossing gepresenteerd: er is sprake van een samentrekking in onderwerp, dat dubbelzinnig verwijst, nl. naar de Vrouwen en een spieghel. Juist in verband met de in de Inl. blz. 56 gesignaleerde onregelmatigheden in het rijmschema, welke onregelmatigheden met de vzn. 1638-39 beginnen, lijkt het niet onmogelijk dat ook de vzn. 1636-37 met identiek rijm betrokken zouden zijn geweest in een regulering, of definitieve vormgeving van deze passus. Daarin zou dan de syntactische eigenaardigheid als een ook voor 17de-eeuwers niet-acceptabele constructie geëlimineerd (kunnen) zijn. Die regulering zou dan natuurlijk niet bestaan hebben uit het schrappen van vzn. 1638-39, op zichzelf beschouwd de eenvoudigste en aantrekkelijkste wijze van normalisering. 1642 Phenix schoon Van de Phoenix werd verteld dat er maar één exemplaar van bestond dat elke 500 jaar zichzelf op een geurig nest verbrandde en verjongd uit eigen as verrees. Vandaar dat Phenix als zinnebeeld fungeerde voor iets unieks, uitmuntends (en ook voor de eeuwigheid). Een embleem eraan gewijd vindt men in Vondels Vorsteliicke Warande, nr. 123 (1617) (WB I, 762). 1658 Lucreets' Lucretia, een buitengewoon mooie vrouw, werd onteerd door S. Tarquinius, en doorstak zichzelf daarom dodelijk. Een en ander wordt voorgesteld te zijn voorgevallen in het Rome van de 4de eeuw v. Chr. Casandra Cassandra werd vergeefs bemind door Apollo, als straf daarvoor krankzinnig geacht, en daarom als (onheils)profetes niet geloofd. In Athene's tempel door Aiax (de kleine, zoon van Oileus) onteerd, werd zij na de dood van Agamemnon eveneens vermoord. 1665 Maar Voor de betekenis ‘wel, nu’ zie men Weijnen, 19705, par. 109, blz. 110: ‘ook gebruikt aan het begin van een antwoord op een vraag, om verbazing uit te drukken: het staat dan ongeveer gelijk met ‘wel’. Vgl. Rodd'rick ende Alphonsus, vs. 147, ed. Kruyskamp, blz. 91. 1701 gheboren Het ‘ontstaan’ in de woordverklaring heeft betrekking op de conceptie. Er is immers sprake van de (verderfelijke) invloed van de vrouw: in haar gheweyde | |
[pagina 286]
| |
‘gegroeid en ontstaan’ en daarna (door haar) sacht op-ghequeeckt, (namelijk) ghevoetstert met de mam enz. Zou gheboren het tegenwoordige ‘gebaard’ betekenen, dan zou met dat woord, dat de aandacht vestigt op het (hoewel dóór de moeder) losraken van de moeder, de reeks voorbeelden van de afhankelijkheid van de vrouw onderbroken zijn. Als ‘ontstaan’ opgevat, hoort de bijw. bep. In wiens gheweyde bij de beide nevengeschikte delen van de volgende vershelft (1701b) en ziet men in ghegroeyt (...) en gheboren een proteron-husteron-constructie (vgl. Aant. bij vs. 1148), en in de vzn. 1701-1702 een zgn. chiastische opstelling: In wiens gheweyde met met de mam en ghegroeyt zijn en gheboren met (En) voorts (...) ghevoetstert corresponderend. (Chiasme: van twee paren termen corresponderen de eerste en de laatste, en de als tweede en derde genoemde). 1703 kroonde Door een krans omgeven; aanduiding van de tepelhof, de donkere rondom de tepel liggende huidzone. Wellicht wordt deze hier wat uitgebreider en geprononceerder tijdens de periode van borstvoeding gedacht? 1710 die haar heeft ghevoedt Dit moet wel ‘de kop’ betekenen. Daarin toch zit de bek, die het voedsel opneemt en a.h.w. doorgeeft aan de rest van het lichaam, die rest dus voedt. Het kronkelen van delen van een in stukken gekapte slang werd opgevat als het pogen weer één geheel, met de kop, te vormen. Het embleem dat (sinds 1627) het eerste is van Cats' Sinne- en minnebeelden bijvoorbeeld getuigt van deze opvatting. 1712 helft Deze ook thans nog bekende aanduiding van de echtgenoot als (weder-) helft gaat in laatste instantie terug op Plato's mythische verbeelding van het éne man-vrouw-wezen, in Symposion cap. 14; vgl. vs. 451 en Aant. 1714 d'Een enz. De ene minnaar is verliefd, alleen door het zien van de geliefde; Cupido heeft hem via de eigen ogen, eventueel óók via de ogen van het meisje in zijn macht; op die wijze is Cupido zijn Cupido. De andere minnaar is op een ándere wijze dan door het (afstandelijke) zien, eventueel bekeken worden, dan door ‘het oogh’, namelijk door lichamelijk contact in de macht van Cupido. 1715 geslangde Dat Mercurius' staf, de Caduceus, twee eromheengedraaide slangen heeft, is er waarschijnlijk oorzaak van dat Mercurius, naar uit zijn woorden in de voorgaande scène blijkt, zichzelf deskundig acht inzake slangen (en vrouwen); vgl. ook Aantekening bij vs. 1577. 1719 mannelijcke Maaght Minerva werd wegens haar karakter, dat haar onoverwinnelijk, en vaak in het heetst der veldslagen interveniërend, steden verdedigend maakte, meestal afgebeeld met een enigszins mannelijke gestalte; met kristallen schild, gouden helm en lans. Zij is bovendien nooit met een der goden gehuwd geweest. der wijsheyd Minerva is, omdat zij uit het hoofd van Zeus volwassen en gewapend (dochter van mijn hooft, vs. 1720) is voortgekomen, als het ware de gepersonifieerde wijsheid van Zeus-zelve. 1721 Vindersche Over de klemtoon op het suffix -erse of -aerse zie men Weijnen, (19705), par. 60, blz. 54 en de aldaar opgegeven literatuur. 1723-1778 Deze verzen vormen vier sonnetten. Daarover handelt de Inl. blz. 55-56 en 88-90. | |
[pagina 287]
| |
1727 sonder kooren Zonder nut, letterlijk zonder graankorrels. Hierin zit wel een malicieuse zinspeling op Mercurius' kwaliteit van god van de handel, waarschijnlijk oorspronkelijk die in graan. 1728 Wan De in alle drukken voorkomende kapitaal in dit middeleeuws relict (vgl. Schönfeld, Hist. Gr.5 (1954), blz. 236) is merkwaardig. 1729 taalman Mogelijk is hier tevens sprake van een allusie op Hermes Logios, Mercurius Facundus, in zijn kwaliteit van schenker der welbespraaktheid. ooren Een geval van pars pro toto: de hoorders worden benoemd naar hun hoororgaan (vgl. Aant. vs. 229). 1730 nem De korte vocaal in nemen wordt door Weijnen, (19705), par. 34, blz. 31 voor een medeklinkercombinatie gesignaleerd. nem vermeldt hij alleen als voorkomend ‘in de kluchten’. 1732 leyt van den waren God In deze uitdrukking kan den waren God nauwelijks een acceptabele zin toegekend worden als men ze volledig op rekening stelt van de godin Pallas Athene. Binnen de Griekse (goden)wereld is een onderscheid ware-valse god niet goed denkbaar, en ook niet gebruikelijk. Zéker in het licht van vs. 1736, de laatste regel van het eerste door Pallas uitgesproken sonnet, waar sprake is van heylige Schriftuur en Goddelijcke boecken lijkt het volledig gerechtvaardigd om in de nauw met elkaar verbonden vzn. 1731-1736, het sextet van genoemd sonnet, een christelijke kleur te onderkennen, die uiteraard niet in Pallas' spreken past. Men mag een tot nu toe niet herkende christelijke bron achter deze passage vermoeden, die op niet geheel gelukkige wijze in Pallas' betoog is ingebouwd. In dat christelijke licht bezit het Verduyvelt in 1734 mogelijk een ‘zwaarder’ betekenis dan het ‘bedremmeld’ in de woordverklaring, dat daar gekozen is in samenhang met die van het direct daarna volgend verdut. 1737-1750 Dit sonnet vat Mercurius' avonturen samen zoals Bredero die uit Van Manders Wtlegginghe heeft leren kennen: zie de Inl. blz. 88-90. 1737 der dieven-vaar Verstand en overleg zijn noodzakelijk voor het welslagen zowel in de handel als bij het plegen van diefstal. Mede daarom is Hermes (Mercurius) de god, de beschermer, èn als jonggeborene (in sijn kintscheit teer) reeds dief der 50 runderen van Apollo, ook de ‘vader’ van de dieven. 1739 Admeet In de dienst van deze Admetus, koning van Pherae, bewaakte Apollo, toen hij uit de hemel verbannen was, negen jaren het vee. 1744 Venus gordel Deze gordel bevat alle tovermiddelen der liefde, en onderwerpt daardoor goden en mensen aan Venus'macht. 1769 Mayas-Soon Hermes (Mercurius) is de zoon van Zeus uit zijn huwelijk met Maia, de dochter van Atlas en Pleione, en oudste der Pleiaden. 1782b dit halfvers vertoont een hortend ritme, en daardoor wordt de antrecklijkheyd naakt gereleveerd. In de betekenis aantrekkelijke naaktheid is er sprake van de stijlfiguur hypallage: verwisseling van kern en bepaling. 1816 behagen Dit behagen heeft alleen betrekking op het spinnen-zèlf, niet op de duur ervan: zie vzn. 1817-1818 waar toeval, resp. Noodlot de duur bepaalt. | |
[pagina 288]
| |
1842 nieuwe watervloed Een der oude watervloeden was de negen dagen durende plasregen en overstroming waarmee Zeus het mensdom verdelgde, maar waarbij Deucalion en Pyrrha, wegens hun vroomheid, werden gespaard. Het verhaal ervan in Ovidius, Metamorphoses I, 214 e.v. Vgl. Graves I, nr. 38. 1852 ronde ring Deze voorstelling berust op de ideeën met name van de Grieken Anaximander (6de eeuw v. Chr.) en Democritus (5de-4de eeuw v. Chr.). 1866 last en grootheyd Opgevat als ‘belangrijke opdracht’, valt hier een hendiadysconstructie te signaleren (vgl. Aant. bij vs. 105). 1885 kerck en toren Weer een hendiadys als de auteur een kerk met een erin opgenomen toren voor ogen had: de spits van de kerk is dan tevens die van de toren; bij een volkomen apart staande toren kan men ook van de spits van de kerk spreken, en is er sprake van een samentrekking van spits. 1889 Hemel en licht Nogmaals een hendiadysconstructie. 1917 u staten Fortuna werd voorgesteld als een naakte vrouw met een in de wind bollende draperie, staande op een bol (die soms zelf in zee drijft, zó extra) moeilijk in evenwicht blijvende. Zie bijv. Vondel, Den Gulden Winckel (1613), embleem 21 (WB I, blz. 316-317. 1936 Crocodil Het beeld van de krokodille-tranen is o.a. bekend uit de emblematiek bijv. in O. Vaenius, Amorum emblemata ... (1608), vgl. Emblemata ... Henkel-Schöne, kol. 673. Men vgl. ook vs. 2147. 1938 bogen Het meervoud bevreemdt: er is sprake van één gewelf, koepelvormig en niet van meerdere boogvormige gewelven. Het mnl. booch heeft boge naast zich. Mogelijk staat er hier (voor het óóg?) rijmshalve een -n? 1959 al in al De gegeven woordverklaring houdt verband met de herkomst van de uitdrukking, nl. uit bijbels spraakgebruik; vgl. 1 Kor. 15, 28; Kol. 3, 11; Ef. 1, 23. 1970 een hoedt enz. Zulk een dor ghevlochten hoed (Vgl. Groot Lied-boeck, ed. Stuiveling c.s., blz. 170, Liedeken Wat last enz., vs. 24) staat waarschijnlijk in tegenstelling tot een rosenhoedt, een krans van rozen (in het haar van een geliefde). Vgl. WNT III, 2e stuk, kolom 3148. 1993 't spreeck-woordt Het hier bedoelde spreekwoord heb ik niet in de bekende spreekwoordenboeken (Tuinman, Harrebomée, Stoett, Ter Laan, Huizinga) kunnen vinden. 2043 deur ... bed-stroo druypen De oorspronkelijke betekenis van deze uitdrukking is: ‘doorliggen’ tijdens een langdurige ziekte waarbij men op een bed van stro ligt, aldus WNT II, kol. 1247, dat verwijst naar plaatsen bij Marnix, Byencorf 2, 2, pag. 70b en Ogier. 2068 velletje Een geval van pars pro toto (vgl. Aant. bij vs. 229). 2072 keunen Er behoeft hier geen sprake te zijn van een drukfout in het woord kennen: vormen met eu in de o.t.t. signaleert Weijnen, (19705), par. 43, blz. 40. 2075 lieffelijcke vreught Verwisseling van kern en bepaling: een geval van hypallage. 2100 het mijns Een der opvallende gesubstantiveerde neutrale vormen op s van het | |
[pagina 289]
| |
bezittelijke voornaamwoord, waarover Weijnen (19705), par. 50, blz 49 spreekt; en Nauta, par. 79, blz. 54 als ‘in platte taal’. Vgl. ook vs. 2534. 2134 Sint ... Meer Letterlijk weergegeven: Moge Sint Valentijn die merrie schenden. Op grond van zijn naam werd Sint Valentijn (Valentinus, 4de eeuws martelaar, feestdag 14 februari) in verband gebracht met vallende ziekte. Die volksetymologische verbinding werkt in het Friese taalgebied wellicht het sterkst, omdat ‘Felte’ zowel een verkorting van Valentijn als een vleinaam bij ‘Falle’ kan zijn. Vgl. Van der Schaar, blz. 88. Een geleerder etymologische verklaring voor Valentijn's te hulp ‘komen’ bij ziekte, of minstens hem daarom smeken, gaat uit van Valere (Latijn): gezond zijn. 2166 yemand enz. In de woordverklaring is de voorkeur gegeven aan de interpretatie ‘iemand (anders) dan’; daarnaast is mogelijk de constructie te lezen als ‘iemand [koos] ... zoals ze Kloridon [koos]’. 2169 e.v. Starter presenteert hier Kloridon als een dichter die op zijn dichterlijke wijze wraak bedrijft. Vgl. de Inl. blz. 72-78. 2194 knaecht ... hart Dit beeld o.a. in Ripa, blz. 478 s.v. Peccato: De Worm aen 't hert, is de Worm van de Conscientie of van 't Gewisse selve (...) 2222 Nederlands Het verschijnen van de naam Nederland is hier vreemd, omdat het gebruik van die naam impliceert dat de Angeniet gesitueerd is in een vreemd land. Kloridon immers is vreemdeling (zie vs. 88), en beroemd dichter; maar dit laatste toch wel in eigen land. Zie Inl. blz. 82-84. 2239 Eer gaat boven 't goed Vgl. Harrebomée I, 173: Eer boven goed. 2266 Pluto Pluto is de god van de onderwereld. Ook bij Bredero vindt men (elders, bijv. in Het daget uyt den Oosten, vs. 448) (cfr. ed. Damsteegt, pag. 111 en Aant. p. 224) blijken van de verwarring die de grote gelijkenis in namen van deze god en Plutus, de god van de rijkdom, teweeg kan brengen. Bovendien wordt de naam Pluto mede verklaard door de rijkdom aan zielen die de hel bezit. Het lijkt waarschijnlijk dat Bredero in dit vers aan de Godt des rijckdoms dacht, die hij weinig verzen later uitdrukkelijk vereenzelvigt met Pluto d'Helschen Heer (vzn. 2273-2274). Van Mander blijkt de twee ook te verwarren (vgl. zijn Kerck der Deucht, ed. Miedema/Spies, 211 en de noot daarbij). Zie ook Aant. bij vs. 1517. 2286 daar ... schort Waarschijnlijk is hier sprake van contaminatie van ‘daar hem niet wat op schort’ en ‘daar niet wat aan schort’, met de betekenis: waarop niet iets aan te merken is. 2295 e.v. De zin die begint met Sal 't weeligh jonghen dier wordt in 2302 vervolgd: Gaan springhen ... waghen; deze zin is afhankelijk van de zin in vzn. 2289-90, en omschrijft wat er gebeurt als een jong meisje tegen haar zin aan een oude rijkaard wordt gehuwd. Wij zouden na vers 2290 een komma in plaats van een punt gebruiken. Met 2295b-2302 wordt een hetzij-hetzijconstructie tussen geschoven, waarin twee alternatieve dwingende oorzaken van de buitensporigheid (uit 2303) worden omschreven, te weten 't zy dat de gayle kusjes ... een vreemder slockjen steeldt en Of dat sy ... | |
[pagina 290]
| |
schoonder man dus een zinnelijke, respectievelijk een financiële noodzaak. Ik lees tenminste in vzn. 2299-2302 het plan ‘het’ met een Landts-knecht te waghen om in een kind van deze, als ondergeschoven kind van haar oude echtgenoot, een erfgenaam te verwerven, zodat ze bij de dood van haar man zijn erfenis krijgt en om daarmee een jonge en mooiere man te trouwen. 2298 kraan De betekenis ‘kranige kerel’ is pas later, in de 19de eeuw, ontstaan. Vgl. bijv. J. de Vries, Et. Wb. s.v. kraan 2. Via de hier te signaleren pars-pro-toto-suggestie (kraan = minnaar, omdat kraan = penis) realiseert Starter hier een drastische verbeelding van het overspel. 2304 al sou enz. Deze zin verbinde men met de voorgaande passage, in het bijzonder met de hoofdzin in vzn. 2295b + 2303. Ze versterkt de verzekerdheid waarmee die bewering wordt gedaan: het meisje steelt resp. waagt het enz., ook al zou ... Tegelijk is er een verbinding met 2305 Het is vergheefs ghekalt die uitlegt wat in dit geval het horens dragen tot gevolg heeft, nl. ghekal, wel door familieleden en bekenden, in de hoop het meisje er spoedig van te weerhouden haar man de horens op te zetten. Tevens zegt vs. 2305 dat dat alles tevergeefs is, want: de Jeught enz. 2304 thien hoorens ‘hoornen dragen’ betekent: (uiterlijk) doen bemerken in het huwelijk, in huwelijksrechten, nl. recht op coïtus, bedrogen te zijn. Vgl. Stoett, no. 584. thien: wel gebruikt omdat tien het getal van de volheid is. 2319 stralen Het gebruik van dit woord stralen impliceert de (traditionele) petrarkistische beeldspraak met de geliefde als zon die met haar stralen het innerlijk van de minnaar verlicht en verwarmt. 2353 waarom ... wist? Het vraagteken, dat men eerder na waarom zou verwachten, maar daar wellicht ‘onderdrukt’ werd door de direct volgende uitroep, lijkt hier vreemd. Of kon het gemakkelijk het ‘normale’ uitroepteken vervangen, doordat in deze uitroep: dat woud'ick dat ick wist, een niet-weten is geïmpliceerd? 2414 Betroud enz. De gegeven woordverklaring bedoelt mede de blijkens de contekst ironische toon van dit vers weer te geven. La Chime Vgl. Friesche Lust-hof enz. Amsterdam 1621 (ed. pr.) blz. 165, het Harder-Liedt, dat begint met: Cluchtige/tuchtige Harderin. 2415-2418 Deze passus van drie regels bevat enkele cruces met betrekking tot de fysische achtergrond waartegen ze bezien moet worden, willen die plaatsen begrijpelijk zijn. Ik heb hier met name op het oog het u (= Phoebe's) water, het Op datse sacken ... bene'en en het wat drooghjes ... Met haer gespickelde mistige huyd ... Volgens Aristoteles' Meteorologica bestaan wolken uit door de zon bewerkte dróge èn vochtige verdamping: anathymiasis en atmis. Vat men ‘u water’ op als aanduiding van atmis dan rest, na het ‘uytsuigen’ door de zon overwegend droge anathymiasis. Die zou dan - toch nog vermengd met (‘gespickeld’ èn ‘mistig’ wijzen daar wellicht op) atmis - ‘wat drooghjes bene'en’ kunnen ‘sacken’. Maar zulk een redenering gaat ervan uit dat de dróge anathymiasis natuurlijkerwijs naar beneden, naar de dróge aarde zakt, vanwaar ze op gestegen is, gelijk de atmis van het water | |
[pagina 291]
| |
opstijgt. En dat is volgens Aristoteles nu juist niet het geval. Hij zegt immers dat de anathymiasis naar omhoog streeft, naar haar natuurlijke plaats, de eerste sfeer binnen die van de maan, dat is de vuur-sfeer. Die natuurlijke drang veroorzaakt juist de opstijgende beweging van het anathymiasis-atmis-mengsel. Men mag, dunkt me, veronderstellen dat er bij Starter enige notie omtrent Aristotelische verklaringen van atmosferische verschijnselen aanwezig is geweest, die de achtergrond vormt van deze verzen. Ze kloppen ongeveer met de ideeën van de grote Griek, niet méér, maar ook niet minder.(Voor het bovenstaande maakte ik gebruik van, en verwijs dus naar, een artikel van Dr. J.F. Masselink (zie lijst van aangehaalde werken), i.h.b. de blz. 115-116). 2435 Chaire ... ouroon; ouroon geeft geen goede zin. Er zal dus een fout, wel van de zetter, in het spel zijn, en de plaats vraagt dus om verbetering. De editie-1924 stelt voor te lezen ouranoon. Daarmee telt de versregel zéker het vereiste aantal van 10 lettergrepen, toon ouranoon betekent: van de hemelen. Dan zou Zeus hier als heer van de hemelen worden aangeroepen. Dat kan, want dat is hij óók. Maar hij is de heer van (al) het bestaande, in het grieks onder woorden te brengen met toon ontoon. Veronderstelt men dat dit in het handschrift heeft gestaan, dan is door de in 17de-eeuws schrift gemakkelijke verwisseling van n door u en van t door r het ouroon eenvoudiger te verklaren, dan door de omissie van an, die in het spel moet zijn bij de emendatie van Knuttel. Om met ontoon het vereiste aantal lettergrepen te realiseren leze men (vgl. ku-ri-e) on-to-on. 2439 Anelthousa enz. Merkwaardige koppeling van een griekse en een hebreeuwse vorm. 2475 Vulcanus enz. Dat Jupiter hier Vulcanus (= Hephaestus) inzake een vrouw raadpleegt, hangt wellicht samen met diens huwelijk met Aphrodite (= Venus) en met zijn handelwijze in verband met haar overspel met Ares (= Mars). Vgl. Homerus, Odyssee, VIII, 267-361 en Ovidius, Metamorphoses IV, 169-189; vgl. ook vs. 1082 en Aantekening. 2478 aan ... toonen Zinspeling op het verhaal van de verliefdheid van de maangodin Diana op de herder Endymion. Vgl. Graves I, 64. 2479 wy sijn onghequelt Een geval van litotes: gebruik van de ontkennende vorm voor een sterk bevestigende uitdrukking van het tegendeel. 2517 springhen Bij het dansend bewegen, dansend schrijden van hemellichamen denke men aan ceremoniële reidansen, dansen in 't rond. Het beeld stamt uit de Klassieke Oudheid; men kon het in de 17de eeuw gemakkelijk kennen uit Du Bartas La Semaine II, 4, eventueel via Vondels vertaling van een deel daarvan in De Heerlyckheyd van Salomon (1620) (WB 2, 223-298). 2534 d'uw's Zie voor deze gesubstantiveerde neutrale vorm op s van het pronomen possessivum de Aant. bij vs. 2100. 2548 bekendt geweest Vergelijk voor deze uitspraak, veel zwakker dan iets als ‘bevriend (is) geweest’, Praeludium vs. 36 en Aant. daarbij. |
|