Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
De markies van CotronDe eerste Historie van Deel IV verhaalt ‘Hoe den Marquis van Cotron bemindt, sonder weder bemint te worden, Leonorie Macedonie van Napels, ende verlaetse daer naer om een ander te beminnen. Leonora begint op hem te verlieven, maer also hyse niet wil beminnen, volght de doot van Leonore’ (blz. 1-85).
Tot de hofedelen van Alphonsus van Aragonien behoorde ‘eenen Siciliaenschen Edelman, ghenoemt Ian Vintimiglie’, door de koning verheven tot ‘Marquis van Cotron, een zeere oude Stadt in Calabrien’ (blz. 3). Zoals de meesten zocht hij ‘eene schoone ende fraeye Maitresse’; zijn keuze viel op de àllermooiste, ‘Leonore Macedonien, huysvrouwe van eenen Seigneur Ian Tomacel’ (blz. 4). Hij kende echter haar karakter niet! Wat hij ook deed om haar zijn liefde kenbaar te maken, het hielp niets; een hoofse liefdesbrief werd door haar hoogmoedig afgewezen. Gedurende een verblijf buiten Napels slaagde een vriend erin de markies te overtuigen van zijn dwaasheid. ‘Desen goeden Seigneur die dronc doen van de fonteyne gedichtet door Areoste, daer door dat hy vergat de liefde des gheene die hem als by den toom hielt, ende gheen sorge en hadde om hem te verlossen, noch om eenige voetsel te geven. Het was den Ridder die gheley dede den sone Aymons tot dese fonteyne der vergetentheyt, ende die hem hebbende sien drincken van het rechte water tot syne gesontheyt, tot hem seyde’ (blz. 39-40):
Drinckt nu van dees Fonteyn, 'tsal u van t'joc vry maken (II).
Teruggekeerd te Napels zocht de markies een nieuwe geliefde en, denkend aan zijn vroegere verblindheid, zong hij zijn geluk uit:
Dit groot ende sterck vier, dat myn hert heeft verbrant (III).
Kort nadien werd de man van Leonore een hoogst onrechtvaardig proces aangedaan. Tomacel, helemaal niet op de hoogte van de vroegere liefde van de markies, deed een beroep op diens voorspraak en de zaak werd onmiddellijk in zijn | |
[pagina 113]
| |
voordeel beslecht. Beide edellieden werden vrienden, maar nooit kwam de markies bij Tomacel aan huis. Nu zag Leonore in hoe verkeerd zij gehandeld had. Alles beproefde ze om de markies terug te winnen, tevergeefs. Zij stierf van verdriet ‘ende sy wiert pompeuselijck begraven, in Sinte Dominicus Kercke, daer haer van yemant een sodanige grafschrift gesteldt werdt, als hier volcht’ (blz. 83):
Aenschout dit graf, o ghy, die hier verby sult gaen (IV).
De verteller besluit zijn verhaal met deze zedenles: ‘Siet hier ghy minnaerts, wat helpet sich soo onmatelyck te laten overwinnen van zyn affecten ende begeerten, ende wat gemack ons voortbrengt te volghen de prickels onser verdorven natuere. Den Marquis van Cotron, die dient u tot exempel in de dwaesheydt zyner passien, ende verlies zynes goeden welstandts: ende laet nu Leonore wesen als een breydel u te rugge houdende van dit afgront, op dat ghy met haer niet en verliest het ghebruyk van die redelijckheydt, die alle affecten moet modereren, ende matighen, ende de ziele moet dienen als tot eenen Leyts-man, ende Raets-heer, van alles wat sy voorneemt ende doet’ (blz. 85).
Het verhaal komt ook voor bij Bandello, Novelle, II, 22; van de berijmde stukken vindt men daar alleen het grafschrift. Deze novelle werd eveneens vertaald door Isaac de Bert als De sestienste Historie (blz. 588-657) in Deel III van de Tragische Historien; deze heeft de eerste twee gedichten terzijde gelaten, het eerste (II) zelfs met de commentaar (blz. 618), terwijl het tweede (III) wordt samengevat met de mededeling dat de markies ‘op eenen Luyt speelde 't leetwesen sijner vorighe vryagie’ (blz. 619). Het grafschrift daarentegen vertaalde De Bert wel; zie Bijlage, blz. 353. | |
[pagina 114]
| |
IISçache que mon nom est vn iuste & saint dédain,
Qui oste ton esprit d'vn ioug indigne & vain.
| |
[pagina 115]
| |
IIDrinckt nu van dees Fonteyn, 'tsal u van t'joc vry makenGa naar voetnoot1
Dat u door liefdes dwanck, by na de doodt deed' smaken.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 116]
| |
III SonnetCe feu qui sans pitié iadis bruloit mon coeur,
Qui mon ame afligeoit, & reduisoit en cendre,
Ne peut plus me brulant m'atteindre ny m'offendre
Ny aprocher de moy en sa fascheuse ardeur.
5[regelnummer]
Ie brule, mais d'vn feu qui me sert de liqueur,
Qui peut en mon esprit vne rosee espandre
Digne de mes desirs, & où ie pretens rendre
Pour mon bien & mon coeur, mon corps, & son humeur.
Aille aux enfers gemir sa perte Leonore,
10[regelnummer]
Car vne autre ie sers ie caresse & honore,
C'est assez attendu pour souffrir sans espoir.
Ie vis heureux, sans dueil, ie sens vn bien extreme
Puis qu'aimant de bon coeur, égallement on m'aime
Aussi de voir ma mort, il n'est en mon pouuoir.
| |
[pagina 117]
| |
IIIDit groot ende sterck vier, dat myn hert bleeft verbrantGa naar voetnoot1
Dat my zo heeft gequelt, by naest gebracht in 't zant,Ga naar voetnoot2
Is nu al uyt gheblust, ten kan my niet meer deeren,Ga naar voetnoot3
Ten heeft by my geen kracht, het moet van selfs verteren,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ick brand' nu van een vier, maer dat my valt seer soet,
Dat mynen gheest verquict, verfraeyt ende geeft moet,Ga naar voetnoot6
My betaelt myn arbeydt, de vruchten my doet smakenGa naar voetnoot7
Van het lieflijck minnen, dat my nu vreucht doet maken,Ga naar voetnoot8
Wijct dan van my Leonor, aen my hebt ghy nu nietGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Daer is een ander lief, die my de liefde biet,Ga naar voetnoot10
T'is langh genoegh gewacht, geleden sonder troost.Ga naar voetnoot11
| |
[pagina 118]
| |
IVRegarde ce tombeau toy qui par ce lieu passe,
Et arreste tes pas pour lire ma teneur:
Icy gist de beauté, l'outrepasse, & la fleur,
Qui de pleurs a mouillé a maint amant la face.
5[regelnummer]
Plusieurs ont souspiré pour acquerir sa grace,
Sur tous vn chevalier, qui viuant en langueur,
A eu d'elle pour fruit, dueil, ennuy & rigueur,
Quoy qu'auec loyauté il la suyuist par trace.
Mais luy la mesprisant fasché de tant souffrir,
10[regelnummer]
En fin la delaissant pour viure à son plaisir,
Elle l'a poursuyuy sans estre plus aimee.
Ainsi elle a esleu pour son repos ce tombeau,
Et le ciel pour maison, & pour giste nouueau,
Tant le dueil estoit grand lequel l'a consumee.
| |
[pagina 119]
| |
IVaant.Aenschout dit graf, o ghy, die hier verby sult gaenGa naar voetnoot1
En leest eens dit geschrift, t'geen men hier siet geschreven,
Hier leyt de schoonste bloem, die d'aerd' oyt had gegeven,Ga naar voetnoot3
Maer die veel minnaers al, t'onwaerdigh ginck versmaen:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Menich om haren 't wil, heeft moeyt vergeefs gedaen,
Een Ridder boven al, wiens siel heur had verhevenGa naar voetnoot6
Bemintse sonder troost, in zijn droeffelijck leven,Ga naar voetnoot7
Maer siend' haer hardigheydt, socht hyse niet meer aen.Ga naar voetnoot8
Die hem veracht met spijt, verlaet hy wijs beradenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En kiest een ander deel, vervult met meer genaden,Ga naar voetnoot10
Siet, doen bemint sy hem, sonder bemint te sijnGa naar voetnoot11
Daer door is sy gheraeckt, in dit graf om te rustenGa naar voetnoot12
En slaept nu in het stof, maer de siel is met lusten,Ga naar voetnoot13
In 's Hemels gulde Choor, bevrijt voor alle pijn.Ga naar voetnoot14
|
|