| |
| |
| |
III. t'Samen-spraeck. Van den Rijs, ende van 't Indische Broodt, van den Dranck, van Wijn, van Arack. Van dranck uyt water, Suycker ende Thamarinden gemaekt. Van de naturelijcke drinckbare vochtigheden die uyt het geboomte getapt werden.
Meester Andries.
Alsoo wy in dese plaetsen gewoon zijn gekoockte Rijs in plaetse van Broot te eten, soo wenschte ick wel daer in onderwesen te zijn, watter van dit voetsel te houden zy, insonderheyt dewijle het een vaste spijse is, de welcke even als een fondament de reste der spijsen moet dragen, op dat de selvige in de gront des Maegs niet en souden komen op te wellen ende te golven.
Bontius. Recht uyt geseyt. Indien men ons uyt Japon ende Suratte (gelijck somwijlen plagh te geschieden) Tarwe genoegh toe voerde, ick soude de Rijs wel mogen missen, vermits het broot, dat hier uyt soodanigen Tarwe gebacken wert, geensints voor het Hollantsche broot in deught is wijckende; ende van beter voetsel is, mijns oordeels, dan de Rijs: maer wanneer der tarw gebreck is, soo dient men soodanige Rijs | |
| |
uyt te kiesen, die heel wit is, ende die in de hant swaer van gewight is, ende in de koleure klaer ende door-schijnende is: Doch wanneer de selvige nu gekoockt is, eer men die magh gebruycken, soo behoort men te wachten tot dat die kout geworden is: want door ondervindingh is men seecker geworden, dat de heete Rijs niet alleen schadelijck en is aen de Mage, maer oock aen de Herssenen ende aen alle de zenuwen: hier door geschiet het dat de sommige blint werden, vermits namentlijcken die dicke drooge dampen, die van dese spijse tot in de Herssenen op-steygeren, de zenuwen des gesigts verstoppen. Van welcke blintheyt ende der selviger genesinge wy breeder in onse Indiaensche Genees-konst sullen verhandelen: Hier omme en sal men mede niet lichtelijcken die van Java of Malacca warme Rijs sien eten, want de Indianen zijn dapper neerstigh (ja steecken hier in uyt boven alle volckeren om hare gesontheyt te bewaren, ende over sulcks zijn sy heel sober ende houden een volkomen diaete.
Mr. Andr. Maer hola Man! gy schildert ons hier een Muyse maeltijt voor, men drinckter niet eens;
De droogte doet ons schier versticken,
Wat vocht sal ons de keel verquicken;
Bontius. Een heussche vermaningh, ick verneme mede al drooghte door het langh praten: doch siet hier een gevonde gelegentheyt, hier hebben wy een heele Rivier, want dit is wel | |
| |
den meesten dranck, daer wy van overvloeden. Over sulcks sullen wy eerst handelen van het loutere klare suyvere water, in dier voegen gelijck het sijn Element naest komt, want desen dranck hebben wy hier met alle Dieren gemeen.
Mr. Andr. Wel wat gevoelen hebt gy doch van dit Rivier-water, dat door ons Batavia vloeyt?
Bontius. Ick houde dat dit water aengaende sijne qualiteyten niet quaet en is, indien het hoogh uyt de Rievier gehaelt wert: want aen de mont van de Rivier is het selvige brack, van wegen den in-vloet der Zee: ende dit is de oorsake, waeromme in 't Jaer sesthien hondert achtentwintigh, terwijle wy door de Javanen van Madaran soo vast belegert wierden, ende over sulcks niet en dorsten diep uyt de Rivier ons water halen, soo vele menschen door den souten dranck den bloet-loop kregen: insonderheyt vermits hier noch by quam, dat de doode lichamen der Javanen, die dagelijcks door onse uytvallen gematst wierden; boven water dreven, ende niet alleenlijck het af-sackende water door der selviger verrottinge, maer oock de Lucht selfs door de stinckende dampen infecteeden.
Mr: Andr. Soude men hier mede niet wel kunnen Brouwen ofte toe-maeckten dranck toe stellen?
Bontius. Dat wy hier geen Bier en hebben, en is niet uyt oorsaecke dat men het selvige hier niet en soude kunnen brouwen: maer om dat | |
| |
het hier van wegen de overgroote hitte des Luchts te dra suyr wort, want andersints soudemen het hier soo goet kunnen brouwen als in het Vaderlant: want gelijck wy voor desen geseyt hebben, den Taru wort ons overvloedigh genoeg uyt Zuratte toegevoert; ende men maekt oock goet Mout uyt Rijs die niet gepelt is, waer van wy de proeve gesien hebben by Sr. Marschal die wel bekenden Koopman, dewelcke uyt de voorgenoemde stoffe Bier plagh te brouwen in dese onse Stadt, het welcke voor het Hollantsche Bier niet en behoefde te wijcken, soo in de smaeck als in hoofdigheyt, dogh het en was niet duyrsaem, maer wierde haest suyr om de overgroote hitte deses Lants. Dogh het was hoe het was, dit blijft seecker, dat soodanigen dranck niet heel gesont en was. Ick om uwe begeerte te voldoen, wil u eenen anderen die heel gesont is verordineren. Neemt dan een vaetjen met ysere houpen beslagen, van de groote van 30 of 40 stoopen (na de groote uws Huys-gesins,) vervult die met suyver Rivier-water, ende giet daer op twee pont swarte Javaensche suycker, een vierendeel ponts thamarinden, drie cytroen-appelen aen schijven gesneden: ende dit alles wel toegestopt sijnde, set het op een koude plaetse, daer het voor de stralen van de Sonne bevrijdt is, ende laet het den tijt van vier-en-twintigh uren t'samen staen wercken; ende het sal 't gene te verwonderen is, sonder vyer staen koocken alsoo dat men het van verre kan hooren, niet anders dan of men door gewelt van groot vyer het bier in 't Va- | |
| |
derlant hoorde koocken, ende het werpt sijn gist boven, dewelcke men het vat openende, wegh werpt. Dit is onse dagelijcksen dranck, dewelcke seer aengenaem van smaeck is, ende geensints in het lichaem packende gelijck de voorgaenden. Seeckerlijcken ick hebbe meenigmael de nieuwelingen die versch uyt het Vaderlant quamen, hier door al boertende bedrogen, haer wijs maeckende dat ick haer Engelsch-bier ofte Maerts-bier geschoncken hadde, welker smaek het beter sal na-bootsen, indien men een kleyne handt vol Nagelen op het vaetjen werpt.
Mr. Andr. Maer wat dunckt u van dien drank, die men hier uyt ses deelen waters ende twee deelen wijns, mede also t'samen-werkende in nauw-gehalsde Hollantse steene kannekens maeckt?
Bontius. Dit is eenen klaren ende koelen dranck, bekenne ick gaerne, over sulcks houde ick dien oock gevoegelijcker over Maeltijt, maer den anderen schatte ick beter om tusschen tijts gedroncken te werden, om dat desen wat nauwer op de borst valt, hebbende by sigh ick en weet niet wat door-dringent suyrs.
Mr: Andr. Maer wat Wijn hout gy hier voor de gesontste de Fransche of de Spaensche Wijn?
Bontius. Sommige houden dat de Fransche Wijn in dese Landen de gesontste soude wesen: maer mijns oordeels zijn sy hier in verre verdoolt, want ick houde dat in dese contreyen de Spaensche Wijn ende de Malveseye veel gesonder sijn.
| |
| |
Mr: Andr. Sulcks nogtans schijnt strijdig tegen de reden te wesen, dat gy onder het alderheetste Clymaet heete Wijnen ende Secken wilt gedroncken hebben.
Bontius. Als gy mijne reden sult verstaen hebben, sult gy soo seer niet verwondert zijn: want dewijle de hitte hier op den midden-dagh, insonderheyt van thien uyren des voor-middaghs tot drie uyren des na-middaghs boven maten hevigh is, soo moet nootsaeckelijcken volgen, dat de Luyden hier op die tijt bykans door 't sweten wegh-smelten, waer door onse ingebooren warmte verswackt wert, ende over sulcks blijven die deelen, die van de nature tot dienst der Concoctie ende gijl-maeckinge aen-geleyt zijn, meer verkout, dan het wel behoorde, heel anders als het in de Noordersche Landen geschiet, alwaer volgens de kortbondige spreuke van Hippocrates, de Maegen des Winters heeter zijn, de reden is om dat door Antiperistasis of tegen-stellinge de uytwendige Lucht de inwendige warmte vermeerdert. Dese bewijs-reden wert nogh meer bevestight door de proeve der Koopluyden, die door de woestijnen van Arabien in Persien ende Turckyen reysen, de welcke inde aldergrootste hitten den dorst slissen door een droncxken van Brandewijn, ofte van den alderstercksten Persiaenschen of Spaenschen wijn: Want indien sy voor haren onversadelijcken dorst geduyrighlijcken water in swolgen, sy souden sonder twijffel in ongesonde bolligheden, in swellingen des buycks, ja ten lesten selfs tot eene volkomen water-sucht vervallen. Tot vor- | |
| |
der bewijs van 't voorgaende komt hier nogh by, dat de Wijn-verkopers in Hollant, die den Franschen Wijn uyt het Vaderlant na hier overstiren, de selvige geweldiglijcken plagten te beroocken met een damp die sy Lucht noemen, de welcke uyt solpher Arcenicum, ende Colophonia bestaende, aen den Wijn een schadelijcke ende brandende qualiteyt geeft, hoewel de Lucht te wege brengt dat de smaeck langer tijt onbedorven bewaert wert. Dit wil ick u wel seggen, ick hebber sommige gesien, die alleenlijck door het in nemen van Fransche wijn, alhier in eene dootlijcke bloedt-loop vervallen zijn.
Mr: Andr. Hier uyt soude ick bykans besluyten, dat gy mede niet vreemt en zijt van de Brandewijn, ende van den Chyneschen Arack.
Bontius. Het matigh gebruyck prijse ik, het misbruyck verfoeye ick. Over sulcks indien yemant om sijn Maegh te verstercken des morgens ofte des avonts een paer oncen of een half muddeken van dit nat nuttigde, die en soude, mijns oordeels, niet qualijck doen. Maer als men den gedistileerden Wijn die Vranckrijck geeft, hier kan bekomen, soo en behoeft men niet eens om den Arack die hier gemaeckt wert verlegen te zijn: maer wanneer ons die ontbreeckt, soo salmen verkiesen een sodanigen vocht, die hier gemaeckt wert uyt het sap van den Cocus-noot, ende uyt den boom selfs met Rijs gedistileert. Maer men moet sigh arger als de pest wachten voor dien Arack, die de Chynesen zijnde de gierighste ende de doortrapste menschen van de | |
| |
werelt, uyt t'samen-vermenghde Zee-quallen maken: want dat uytwerpsel der Zee, dat wy quallen noemen, is van so brandende hitte, dat het door 't aenraken alleen, bleynen op de huyt maeckt; ende hier uyt spruyten dan die versweringen van de Longen, het bloet-spouwen, de slijtende Teering, ja de doot selfs; ende daerom ist dat Plautus seyt:
Dit schuurt, en schrapt en scheurt de darmen,
Gelijck den Ros-kam raeckt;
En laedt voor lust een last, och Armen,
Die 't leven korter maeckt.
|
|