| |
| |
| |
| |
Afkerigen Harder.
NU ontwaact mijn duffe Geest,
Nu verquickt myn matte ziel,
Die hem staagh gebonden hiel,
Nu ontsluyt mijn blije borst:
Die soo lange lach geporst,
Ondert iock van Citharee,
Daar so duysent Dooden lee.
Nu verheft mijn helle stem,
En mijn tongh raackt uyt de klem
| |
| |
Die soo dickmaals blije reen
Droevig sprack, en vroolijck scheen.
K'open nu mijn oogen bey,
Die met lonckjes en geschrey
Som in errenst som in jock,
Naar t'geliefde wesen trock,
Nu soo buyg ick mijn niet meer,
Als ick met een hoofje keer,
Zedich tasten na mijn hoet
Om een hoffelijcke Groet,
Nu en top ick my niet op,
Nu en draaf ick niet langs straat,
Met dat kostelijck gewaat.
Nu soo ty ick eentig heen,
Met mijn schaapjes op de been,
K'neem mijn ampt: met lusten waar,
Na de tijden van het Jaar,
| |
| |
'Tis nu anders k'ben nu stil:
'K gae nu daar ick ben geacht,
By het mannelijck geslacht
Segt eens Vrijers die u tijt,
Soo onnuttelijck verslijt,
Wat vermaack, wat voor een soet?
U een Maagt of Vrijster Doet:
Om een stuggich korsel hooft,
Om haar goe genegentheyt,
En u kromt gelijck een Pier,
Voor dat schoon geliefde Dier,
En haar schamperende reen
Hebt geduldelijck geleen:
T'beste is wannere sy lacht,
| |
| |
En van u een kusje wacht,
T'soetste is wanneer sy zingt,
En met u een dansje springt,
Dat u geest dan soo beroert
En in puere vlamme voert,
Enje bloet soo ziedent koockt,
Datje gantsche leven roockt;
Datje roemt van groot geluck,
En legt midden inden druck
En geduerich blijft versot,
Op dat vriendelijck genot.
Daar en tegen volgter vaack,
Na dat liefelijck schijn vermaack,
Datter kompt een ander quant,
Schoon wat dufjes van verstant,
Die daer zijn Gemunte reen:
U dan schop een blaeuwe scheen,
Dat u spijtig wert ontseit,
| |
| |
Dat men seyt je hebt gedaan,
U geloop staat my niet aan,
Uwe saken staan hier slegt,
En men sluyt de houte deur
Als een alder vaalste doo,
En dan weer soo root en dul,
Tis een spoock een tover plaagh,
Tis een quellingh nacht en daagh,
Tis een leven sonder lust,
Tis een leven sonder rust,
Wagtje voor dat listig net,
Volgtme in mijn veilig oort,
Daar noyt de vryheyt moort,
Volgtme na roept over luyt:
Ha: ha: k'lagt vrijen uyt.
A.B.
|
|