Tweede Delfs Cupidoos schighje(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] [Ghy stercken Godt der minnen] Vois, Wel op mijn fluyt: 1. Ghy stercken Godt der Minnen, Waerom datmen u geblindt? Over al geschildert vint, Dat en kan ickn iet versinnen, 'Tmach wel dat gy niet en ziet: Ick gelooft het altijt niet. 2. Syt gy blindt hoe kondt gy gissen, Dat u schicht soo seecker gaet: Blinden houden doch geen maet, Op kondt schieten sonder missen, [pagina 160] [p. 160] Tmach wel dat gy niet en ziedt: Ick gelooft het altijt niet. 3, Die daer wonen inde kuylen, En inde Bosschaien dicht: Die en konnen uwen schicht, Noch u pijlen niet ontschuyen: Tmach wel dat gy niet en ziedt: Ick gelooft het altijt niet 4. Hebt gy niet de smalle paden, Na den Hemel opwaerdts heen Sonder leytsman komen treen En den donder Godt verraden: Tmach wel dat gy niet en ziet, Ick gelooft het altijt niet. [pagina 161] [p. 161] 5. Van daer gingt gy Pluto kiesen, Die daer woont int heltsche rijck: Duyster, diep, afgrijsselijck Daer een ziend' hem sou verliesen, Tmach wel dat gy niet en ziet: Ick geloof het altijt niet. 6. Die daer duycken inde Stroomen, Brengt gy oock in liefdes perck Is dat blinde luyde werck, Tis dat ick niet derfde noomen Tmach wel dat gy niet en ziet: Ick geloof het altijt niet. 7. Om dat gy geen klacht wilt hooren, Vn die gy eens hebt gewondt: [pagina 162] [p. 162] Die gy nochtans helpen kondt Laet gy in haer druck versmooren, Daerom ick veel eer geloof: Dat gy zijt geweldich doof. FINIS. Vorige Volgende