Tweede Delfs Cupidoos schighje
(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
Gy jaagt my leggen ginds en heen,
En d'renct me schier int' nat geween.
Gy vleyt en kittelt mijn gemoet,
In Leugen, schijn, hoe soo verwoet?
O slaap! O slaap!, met Min verselt,
Ick leg in Dubbel moort gewelt.
2.
Geeft dan de Min, haar kragten uyt,
Wanneert t' Gordijn mijn rust plaats sluyt,
Set zy myn Hoop, en vrees, ter wacht,
Als in het Velt den Krijschman plagt:
Soo leefick noyt in rusten vree
Want daags soo voel ick d'onrust mee.
O Min O Min! vertreckt of maack,
Dat Weder Min, mijn Minne raackt.
3.
Maer Neen, de Min die blijf verhart,
En houtme in haer net verwart:
| |
[pagina 125]
| |
Ick looft schoon Zy het niet en seyt,
De Min, oock in mijn Min-star leyt,
En dat haar Geesje wordt hebraan:
Soo wel alst mijn: Ick wil dan gaan,
Want soo mijn vier haar bitte naackt
Gewis, t'in eene vlam geraackt.
A.B. FINIS. |
|