Tweede Delfs Cupidoos schighje
(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
'k Heb mijn neer gebogen:
Als ick Slapend lagh.
Sagh ick mijn Lerinde,
Komen naar mijn toe,
Of zy mijn weder minde,
s' Was haar wreetheyt moe:
Sy lonckten 'k weet niet hoe.
2.
'k Verstout terstont mijn droevich hert,
En begin te beklagen
Al mijn droeve dagen,
Al mijn ramp en smert:
'k Bad: Lerind genade
Jont mijn wedermin,
Wilt mijn van druck ontladen
Want gy Engelin
Beheerst mijn Ziel en Sin.
3.
s' Onsluyt haar schoon Korale mondt,
| |
[pagina 16]
| |
De Seyl-steen van mijn kusjes,
Speel Hof van mijn lusjes
Oorsaack van mijn wondt.
En vol mededogen
Spreeck myn aldus aan,
Vermoort toch niet uwe Oogen,
Laat u wenen staan
Mijn wreetheyt is gedaan.
4.
Laat 't bed syn Stycx, ick Charons Schuyt,
Vergeet hier uwe ellenden,
'k Wil u lyden enden,
Ende zijn u Bruydt.
Stoot aan dese klippen,
Drenckt u in mijn schoot,
Laat daar u Zieltjen glippen
O gewenste Doot,
'k Vergeet schier al mijn noodt.
| |
[pagina 17]
| |
5.
Mit dat ick met een kus haar naack,
O soete dromerijen,
O ydel verblijen,
Voel ick dat 'k ontwaack:
'k Veynsde weer te dromen,
Maarde vaack verdween,
'k Heb geen Lerind vernomen,
Maar 'k vondt mijn alleen,
Mijn vreucht was naar gesteen.
G. Bon. |
|