Der leken spieghel
(1844-1848)–Jan van Boendale– AuteursrechtvrijLeerdicht van den jare 1330
§ 6. Handschriften van den Lekenspieghel.Er zijn van den Lekenspieghel, gelijk ik reeds vroeger te kennen gaf, vier geheele handschriften en een aantal fragmenten bewaard gebleven. Van het een en ander laat ik hier eene korte beschrijving volgen. Het eerste handschrift, door mij voor den tekstafdruk tot grondslag gelegd en met de letter E aangeduid, is thans het eigendom van den heer Mr. joh. enschedé te Haarlem. Naar alle waarschijnlijkheid is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o.CXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FAC-SIMILE der HSS van ‘der Leken Spieghel’ (Pl.I.)
Steend. v.L. Springer te Leiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ditzelfde exemplaar, dat sanderus bedoelt, als hij in zijne Biblioth. Belg. Manuscr., Part. I. p. 285, gewag maakt van ‘Den Leken Spieghel, rythmis Teutonicis antiquae notae, Auctoris anonymi, in folio, in Membrana’, ten jare 1639 berustende in de boekerij van joannes gislenusGa naar voetnoot(1). Het is een perkamenten handschrift in folio, bevattende 117 bladen, elke bladzijde met twee kolommen van 40 regels beschreven. Het schrift is kennelijk uit het midden der 14de eeuw, uitmuntend fraai en duidelijk, met eene groote regtstandige letter. Bijzondere sieraden heeft het echter niet: alleen zijn de aanvangsletters van elk nieuw Boek, en die van het 36ste hoofdstuk des tweeden Boeks, uitvoerig en smaakvol geteekend. De eerste letters van elk hoofdstuk zijn, naar gewoonte, beurtelings rood en blaauw, de titels der hoofdstukken allen rood. Men zie voorts het hoogstnaauwkeurige Facsimile, tegenover deze bladzijde geplaatstGa naar voetnoot(2). De innerlijke waarde van dit hs. behoeft voor de uiterlijke niet onder te doen. In weerwil van enkele misslagen, zooals men ze ook in de beste handschriften veeltijds aantreft, en ondanks eenige onregelmatigheid in de spelling, die wel vermoedelijk voor een goed deel aan den auteur zelven te wijten zal zijn, is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tekst over het algemeen zeer zuiver en naauwkeurig, en stellig boven dien der andere hss. te verkiezen. Des te meer is het te betreuren, dat eene balddadige hand op verschillende plaatsen eenige bladen heeft uitgescheurd, en wel gezamenlijk ten bedrage van niet minder dan 23, waardoor een verlies van 3680 regels ontstaan isGa naar voetnoot(1). Misschien zou deze schennis mij hebben doen aarzelen, om dit hs. bij den tekstafdruk te volgen, indien ik tijdens het drukken des eersten Boeks het Brusselsche hs. reeds gekend had. Daar mij dit echter eerst later ter hand kwam, bleef mij geene keuze over, want het hs. I kon volstrekt in geene aanmerking komen, en het Haagsche hs. is eerst onlangs ontdekt. Doch al ware ook dit laatste vroeger bekend geweest, toch had het nooit aan het Haarlemsche den voorrang kunnen betwisten. Ik bepaalde mij derhalve tot dit hs., welks tekst buitendien, voor zoover het volledig is, zelfs dien van het Brusselsche in zuiverheid overtreft. Het tweede handschrift, het zoo even genoemde Brusselsche, door mij met de letter H aangeduid, is afkomstig uit de boekerij van van hulthemGa naar voetnoot(2), en berust thans op de Koninklijke Bourgondische Bibliotheek, op welker Inventaire het sub No. 15658 vermeld staat. Uit verschillende aanteekeningen op de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schutbladen leert men de namen van eenige vroegere bezitters kennen. Het oudste schrift zegt: ‘Desen boech hort tuwe henrich estorGa naar voetnoot(1): die en vint, die gheven weder om onsen here.’ Daarop volgt de naamteekening van ‘lambrecht vanden wesenhagen, woent. onder de Roze.’ Vervolgens behoorde het aan judocus 't kint J.U.L., wiens zinspreuk was ‘perfer et obdura’, en later maakte het een deel uit der verzameling van c. van baviere (‘franc et loyal’), Secretaris van de Regtsgeleerde Faculteit der toenmalige Brusselsche Academie, na wiens overlijden in 1815 het door van hulthem werd aangekocht. Het is insgelijks op perkament, in quarto formaat, en bevat 142 beschrevene bladen, waarvan mede elke bladzijde twee kolommen van 40 regels inhoudt. Het schrift is kleiner en ronder dan dat van E, maar niet minder keurig en met zorg bewerkt: het dagteekent mede nog uit de 14de eeuw. Aan 't begin van elk Boek vindt men eene geteekende en gekleurde letter, de aanvangsletters der hoofdstukken zijn bij afwisseling rood en blaauw, de titels der hoofdstukken rood, zoowel in de gezamenlijke lijst voor elk Boek, als boven ieder kapittel afzonderlijk. Op het achterschutblad leest men in tamelijk oud letterschrift de volgende spreuken, die hier een plaatsje mogen vinden: Minnen sonder trouwe
Ende biechtenGa naar voetnoot(2) sonder rouwe
Ende ghebeet spreken sonder innicheyt,
Dats al verloren erbeyt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alst mi wel geet,
Vendic gereet
Die met mi spelen;
Maer hebbicGa naar voetnoot(1) rouwe,
Vindic ontrouwe:
Dat doet mi quelen.
Gode ontsien
Doet sonden vlien.
Wat de innerlijke gehalte betreft, is zeer zeker dit hs. van niet geringe waarde. Niet alleen is het geheel volledig, maar ook de tekst is over het algemeen zeer zuiver, en de spelling eenpariger dan die van E. En toch zijn er hier en daar blijkbare vergissingen, enkele malen zelfs grove feilen ingeslopen, waardoor ik het, alles te zamen genomen, niet met E zou durven gelijkstellen. Men ontvangt in mijne uitgave, onder den tekst, eene doorloopende collatie van dit hs., en de in E ontbrekende gedeelten zijn uit deze bron ingelascht, behalve alleen in het eerste Boek, dat gedrukt werd vóór ik nog het Brusselsche hs. kende, en waar ik derhalve de beide gapingen slechts uit I heb kunnen aanvullen. Om evenwel voor dit Boek niet minder te geven dan voor de drie overige, heb ik de volledige collatie daarvan uit het Brusselsche hs. in de BijlagenGa naar voetnoot(2) medegedeeld. Het derde handschrift van den Lekenspieghel, vroeger geheel onbekend, is eerst voor twee jaren uit zijnen schuilhoek te voorschijn gekomen en terstond, door onderhandschen koop, het eigendom geworden der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is veel minder net dan de beide vorige hss., en zonder eenig sieraad, waarschijnlijk in de tweede helft der 14de eeuw, geschreven op slecht, dikwijls gescheurd en aaneengenaaid perkament, in klein folio formaat. Het bevat 105 bladen, elke bladzijde van twee kolommen à 50 regels. Geheel volledig is het echter niet, want eene moedwillige hand heeft ook hier hare schennis gepleegd, door 9 bladen weg te snijden, te weten: één blad, loopende van II. c. 44. v. 328-528, en een geheel quatern, bevattende 8 bladen of 1600 verzen, van III. c. 12. v. 171 tot c. 24. v. 12. Onmiddellijk na den Lekenspieghel en geheel daaraan aangesloten, volgt in dit hs. het fragment Vanden Vaghevier dat Sente Patricius vertoghet was, door mijn vriend, den heer m.f.a.g. campbell, medegedeeld in de Verslagen en Berigten onzer Vereeniging, 1848, bl. 7-26. Tijdens de ontdekking van dit hs. was de Lekenspieghel met de Bijlagen reeds geheel afgedrukt, zoodat ik het niet ter vergelijking heb kunnen aanwenden. Ik geloof echter niet, dat eene doorloopende collatie de moeite beloond zou hebben; want het lijdt geen twijfel, dat de tekst van dit hs. in zuiverheid voor E en H beiden onderdoetGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk moet ik nog het vierde handschrift vermelden, in mijne uitgave met de letter I aangeduid. Het berust thans op de Bibliotheek van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en was vroeger het eigendom van clignett, die er in de Voorrede voor den TeuthonistaGa naar voetnoot(1) berigt van gaf. Naar alle waarschijnlijkheid is het uit Antwerpen herkomstig; want in eene aanteekening op het achterschutblad van E leest men in letterschrift der 17de eeuw: ‘Ick heb een Leecken - Spieghel ghesien, die den datum hadde 1330, maer was op pampier gheschreven. Ende was tAntwerpen te sien;’ al hetwelk op dit exemplaar volkomen van toepassing is. Het is een papieren hs., in klein folio formaat, geheel volledig, en bevattende 159 bladen, elke bladzijde van 2 kolommen à 36 regels. Het schrift, dat uit de 15de eeuw dagteekent, is tamelijk goed, de titels en aanvangsletters der hoofdstukken zijn rood, de eerste letter van elk Boek uitvoerig geteekend. Zie het Facsimile tegenover bl. cxxiii. Gelijk zich verwachten laat, is de innerlijke waarde van dit zooveel jonger hs., in vergelijking met de drie overige, uiterst gering. Het levert ons een nieuw en droevig bewijs, hoe deerlijk latere afschrijvers de oude gedichten verknoeiden. Niet alleen dringt onze kopiist aan boendale de onoogelijke spelling der 15de eeuw op, en schendt hij telkens de wetten der oude grammatica; maar dikwijls gaat hij verder en verhaspelt den zin op zoo wonderlijke wijze, dat hij volslagen onzin, niet zelden dwaze ongerijmdheden voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den dag brengtGa naar voetnoot(1). Als men daarbij nagaat, dat hij nu eens eenige verzen uit achteloosheid overslaat, dan eens andere inlascht, die hij gerust achterwege had kunnen laten: dan zeker mogen wij ons gelukkig rekenen, dat sedert den tijd van clignett, die slechts dit ééne hs. kende, drie andere en betere aan het licht zijn gekomen. Want waarlijk, het zou er treurig uitgezien hebben, indien de Lekenspieghel enkel naar dit afschrift had moeten uitgegeven worden. Voor de collatie evenwel achtte ik zelfs dit hs. niet nutteloos, en ik heb die daarom onder den tekstafdruk medegedeeld. Zij zal nu eens kunnen dienen om de lezing van een der andere hss. te bevestigen, dan weder als eene proeve van de onkunde en slordigheid der afschrijvers in de 15de eeuw. Wat betreft de onderlinge verhouding der vier verschillende hss., het is mij bij eene naauwkeurige vergelijking genoegzaam gebleken, dat geen van allen uit een der overige ontleend isGa naar voetnoot(2); maar tevens is het klaarblijkelijk, dat geen van allen een autograaf van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den dichter zijn kan. Men moet dus noodwendig het voorbestaan van andere afschriften aannemen, die thans òf verloren òf onbekend zijn, òf welligt nog gedeeltelijk in sommige fragmenten schuilen. De uitvoerige collatie, door mij aan den tekstafdruk toegevoegd, zal voldoende zijn om elken deskundige omtrent de eigenaardigheden der verschillende hss. volkomen in te lichten. Daar ik echter in deze opgave van varianten alles, wat bloot verschil van spelling was, geheel ben voorbijgegaan, acht ik mij verpligt, de hoofdpunten van dit verschil, voor zoover zij nagenoeg geregeld doorgaan, hier bij elkander te stellen. Gewoonlijk dan vindt men in de drie hss., die ik gebruikte, het volgende onderscheid in spelling en schrijfwijze:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarenboven onderscheidt zich I door een vrij standvastig gebruik der verdubbeling van e en o, gelijk reeds door clignettGa naar voetnoot(1) met een aantal voorbeelden is aangewezen. Behalve de vier genoemde volledige hss. van den Lekenspieghel, zijn mij de volgende fragmenten bekend geworden: 1o. In de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden bevinden zich twee onlangs gevondene blaadjes perkament, naar gissing half doorgesneden, het schrift uit het laatst der 14de of het begin der 15de eeuw, de tekst wel met oude taalvormen, doch tevens met vele schrijffouten. Zij bevatten II. c. 12. v. 7-27, vervolgens c. 12. v. 47 - c. 13. v. 3, dan c. 13. v. 22-42, en eindelijk c. 13. v. 61-81. Ik ben deze mededeeling verschuldigd aan den hulpvaardigen Bibliothecaris der Maatschappij, Mr. l.ph.c. van den bergh. 2o. Van mijn vriend j. tideman te 's Gravenhage ontving ik een door hem te Utrecht gevonden fragment. Het is een dubbel perkamenten blad, doch waarvan twee strookjes zijn afgesneden: het eene van boven, waardoor van alle acht kolommen de vier bovenste verzen ontbreken; het andere op zijde, waardoor van de zesde kolom de laatste helft der verzen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is weggenomen, van de zevende de eerste en grootste helft. Deze gapingen niet medegerekend, bevat het fragment op het eerste blad II. c. 37. v. 24 tot c. 39. v. 117 (doch het geheelc c. 38 is door den afschrijver weggelaten), en op het tweede blad van II. c. 57. v. 13 tot c. 58. v. 110. Ik heb de collatie van dit fragment, door mij met de letter A aangeduid, in de Bijlagen medegedeeld. Zie Deel III, bl. 309-311. Opmerkelijk is het, dat het in letterschrift en in alle andere opzigten zoo volkomen gelijk is aan de fragmenten van den Barlaäm ende Josaphat en het daarachter gevoegde fragment uit den Lekenspieghel (zic straks, No. 8), dat er geen oogenblik twijfel bestaan kan, of beide stukken hebben deel uitgemaakt van één zelfde handschrift. Toevallig, dat juist beiden, van zeer verschillende kanten, in mijn bezit geraakten. 3o. Zeer uitvoerige fragment-uittreksels uit den Lekenspieghel bevat het Comburger hs. te Stuttgart. Zij behelzen (fol. 235.a. tot 261.d.) niet minder dan van c. 44 tot en met c. 54 van het tweede Boek, en daarna c. 6 tot en met c. 15 des derden Boeks. Zie de Inleiding van kausler voor zijne Denkmäler Anl. Sprache u. Litt. I. bl. xliv-xlviii, sub No. 20, en mone, Uebersicht, No. 370, 6). Doch beiden vergissen zich, door de twee in het hs. volgende hoofdstukken, Van zeden en Van begrijpe, ook nog tot den Lekenspieghel te rekenen, waarmede zij niets gemeen hebben. - Toen ik in 1846 te Frankfort het genoegen had Prof. mone te ontmoeten, gaf ZHooggel. mij hoop op een afschrift of althans op eene col- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
latie van deze fragmenten; doch die hoop is onvervuld gebleven. 4o. Een perkamenten blad uit de 14de eeuw, in quarto, met twee kolommen van 40 verzen aan elke zijde, doch hier en daar beschadigd, in het bezit van mone. Zie zijn Uebersicht, No. 370, 7). Het bevat 158 verzen, loopende van II. c. 50. v. 83 tot c. 51. v. 94. Een afdruk van dit fragment gaf mone in zijn Anzeiger für Kunde der teutschen Vorzeit, 1838, kol. 97-101. 5o. Een perkamenten half doorgesneden blad, en dus met slechts ééne kolom aan elke zijde, bezit de heer Archivarius mertens te Antwerpen, die mij daarvan, met verpligtende goedheid, een afschrift toczond. Het behoort tot het derde Boek, en bevat aan de ééne zijde c. 8. v. 10-43, en aan de keerzijde c. 9. v. 111-c. 10. v. 3. Vgl. voorts mone, Uebersicht, No. 370, 8), waar men de keerzijde vindt afgedrukt. 6o. Twee perkamenten fragmenten, vermoedelijk half doorgesneden bladen, waarvan een afschrift van wege jacob grimm, uit Kassel, door eene derde hand, aan bilderdijk werd toegezonden, die het in zijne Taal- en Dichtk. Verscheid. I. bl. 137-143 liet afdrukken. Het eerste fragment bevat III. c. 15. v. 32-63, en aan de keerzijde v. 168-200 van hetzelfde hoofdstuk; het tweede III. c. 27. v. 34-54, dus tot het einde van dit Boek, en onmiddellijk daarop de Prologhe van B. IV, v. 1-14, en aan de keerzijde IV. c. 1. v. 80-115. 7o. Vier perkamenten bladen in quarto, met twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolommen van 50 regels aan elke zijde, berustende in de Bibliotheek van Mr. joh. enschedé te Haarlem. Het zijn dezelfde fragmenten, die vroeger lelong bezat, waarvan hij in zijne Boekzaal der Ned. Bijbels, bl. 158, melding maakt, als van ‘een zeker francijnen geschrift, onder hem berustende’, en waaruit hij de lofspraak op maerlant aanhaalt. Verg. ook clignett, Voorrede v.d. Teuthon. bl. lx. De heer en schedé bezit, nevens deze fragmenten, in hetzelfde omslag, ook een afschrift daarvan, kennelijk door de eigen hand van lelong vervaardigd. Waarschijnlijk behoorden die stukken tot een zeer oud en uitmuntend hs., iets waarvan niet alleen het schrift, het perkament enz., maar ook de zuiverheid van den tekst getuigenis draagt. Om die reden heb ik de collatie van deze fragmenten in mijne uitgave opgenomen. Men vindt ze in Bijlage A, in Deel III, bl. 311-317. Het eerste fragment bevat III. c. 15. v. 106-305, het tweede III. c. 19. v. 29-c. 21. v. 31, het derde van III. c. 26. v. 121 tot aan het einde des Boeks, benevens het Prohemium en bijna de geheele Tafle van B. IV, en eindelijk het vierde IV. c. 9. v. 40-c. 11. v. 39. Ik heb de vier fragmenten met de letters Ba, Bb, Bc en Bd aangeduid. 8o. Een perkamenten blad in quarto, elke bladzijde met twee kolommen à 49 regels, schrift der 14de eeuw, bezit ik zelf achter de drie fragmenten van den Barlaäm ende Josaphat, met het eerste van welke het een dubbel blad uitmaakt, zoodat de beide werken in één zelfde hs. vervat moeten geweest zijn. Ik zeide reeds boven, dat ook ons fragment No. 2 kennelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een deel van ditzelfde hs. heeft uitgemaakt. Een afdruk van dit achtste fragment gaf ik, bij de uitgave der overblijfselen van Barlaäm e.J., in het Taalk. Mag. IV, bl. 42-49, en nadere opheldering daaromtrent, ald. bl. 282. De collatie, onder letter C, vindt men in Bijlage A, in Deel III, bl. 315-317. Het bevat IV. c. 7. v. 40-c. 10. v. 15. Er zijn daarenboven vroeger en later verscheidene fragmenten als gedeelten van den Lekenspieghel opgegeven, sommige zelfs onder dien naam gedrukt, die echtér met dat gedicht niets gemeen hebben en zeer stellig tot andere werken behooren. Meestal was het op gezag van mone, dat men aan den Lekenspieghel dacht, doch het schijnt dat deze geleerde met ons gedicht niet al te naauwkeurig bekend was. Om alle misvatting voor te komen, wil ik hier die pseudo fragmenten bepaaldelijk aanwijzen. 1o. Een fragment van 200 verzen, door mone vermeld in zijn Uebersicht, No. 370, 3), en afgedrukt in den Anzeiger, 1838, kol. 539-543. Er is geene groote oplettendheid noodig, om te zien dat dit stuk niet tot den Lekenspieghel behoort; de dichter zelf geeft dit, door den Lekenspieghel aan te halen, vrij duidelijk te kennen. Vs. 59: Noch een redene sal hier na comen,
Die uten Leekenspiegel es genomen.
Moeilijk is het echter te bepalen, van welk werk dit fragment een deel heeft uitgemaakt. 't Is waar, vs. 1-14 vindt men woordelijk terug in de Rose, vs. 8885-8898, naar de uitgave van kausler; maar het volgende zoekt men daar te vergeefs. Doch vs. 15- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58 schijnt eene vrije navolging te zijn van den inhoud van B.I. c. 35 des Lekenspieghels, en daarop ziet waarschijnlijk de onmiddellijk daarachter volgende aanhaling van dat werk, waaruit de auteur belooft, later ‘noch een redene’ te zullen overnemen. Het was derhalve een later voortbrengsel der didactische school, vermoedelijk eene zamenstelling van uittreksels en navolgingen uit verschillende gedichten tot eene soort van geheel. Misschien mag men wel denken aan het Boec vander wraken, waarvan Dr. dozy in onze Verslagen en Berigten, 1845, bl. 50-53, berigt gaf. Althans de algemeene inhoud van het fragment strookt zeer goed met de opschriften van cap. 27 en 28 van dat dichtstuk, en er wordt van de wrake uitdrukkelijk gesproken in vs. 73 vlg.: Daer hi in toent vele saken
Van Gods ons heren wraken.
en vs. 161 vlgg.: Van welken Ysmaliten,
Die soe vremde sijn van viten,
Dat men u wonder mochte vertellen
Van wondere, dat si werken sellen
In kerstenheit van wraken al
Dat men seer bejammeren sal.
Nu merct, hoe sterc ende hoe sere
Ghewroken heeft God onse here
Van beginne altoes die sonden... Enz.
Zeker staat het fragment van mone tot het Boec vander wraken in betrekking. Doch in hoeverre? Daaromtrent is niets met zekerheid te bepalen, zoolang wij van dit nog in hs. berustende gedicht geene nadere bijzonderheden kennen. 2o. Een ander fragment, van drie bladen in folio, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zamen 628 verzen bevattende, werd door mone gevonden op de borden van het Brusselsche hs. No. 285. Hij vermeldde het in zijn Uebersicht, No. 370, 4) als een deel van den Lekenspieghel, en liet het ook onder dien titel afdrukken in den Anzeiger, 1838, kol. 87-97, waar reeds in den jaargang 1837, kol. 61-62, gelijkluidende uittreksels uit een door willems gevonden stuk waren medegedeeld. Mone (Anz. 1838, kol. 97, en Uebersicht, No. 370, 9)) beschouwt het fragment van willems als een ander stuk dan het door hem zelven gevondene. Doch ik vermoed, dat hier een misverstand heerscht, en houd het fragment van willems voor niets anders dan het eerste der drie bladen van mone, dat vroeger door willems in hetzelfde Brusselsche hs. gevonden en daaruit afgeschreven zal zijn. Althans, beide stukken beginnen en eindigen met hetzelfde vers, en stemmen in spelling en lezingen volkomen overeen, alleen met zooveel verschil, als zich door een overhaast afschrijven, hetzij dan van den een of van den ander, genoegzaam laat verklaren. In allen gevalle staan deze fragmenten tot den Lekenspieghel in geene betrekking. 3o. Het fragment, dat Prof. serrure bezit, vermeld door mone in zijn Uebersicht, No. 370, 5), behoort niet tot den Lekenspieghel, maar tot de Teesteye van denzelfden dichter, gelijk ik bij de uitgave van dat fragment reeds vermoedde en later bevestigd mogt zien. Zie onze Verslagen en Berigten, 1845, bl. 57-63 en 1847, bl. 67-69. 4o. In de Universiteits-Bibliotheek te Leipzig vond h.j. leyser een viertal perkamenten bladen, te za- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men 1200 verzen ‘eines wahrscheinlich sehr umfangsreichen altholländischen Lehrgedichts’ bevattende. Hij gaf er berigt van, met eene kleine proeve, in den Anzeiger, 1833, kol. 100. Weldra opperde h(offmann) v.f. (ald. kol. 232) de gissing, dat die stukken een deel van den Lekenspieghel zouden uitmaken. Doch de uittreksels, later door von soltau in den Anzeiger (1835, kol. 201-203) medegedeeld, regtvaardigen volkomen den twijfel, door dezen uitgedrukt. De fragmenten hebben niets met den Lekenspieghel gemeen. Zij behooren ook niet tot een eigenlijk leerdicht; maar de inhoud is zoodanig allegorisch, dat men terstond aan de Rose denkt. Werkelijk is er tusschen het laatste gedeelte der gedrukte uittreksels, en vs. 9631-9646 der Rose, eene kennelijke gelijkheid van inhoud, doch de bewerking is verschillend. Misschien geven ons de verzen: Willic dinen groten rouwe
Di verghelden ende dine pine,
Ende die scone Florentine
Helpen bringen uten prisoene,
het regt, om de fragmenten aan te merken als overblijfselen van den Roman van Florentina de getrouwe, waarvan thans niets meer dan een proza - volksboek bekend is (zie mone, No. 27). Daar mij echter deze proza - bewerking niet ten dienste staat, zoo kan ik dit slechts als eene gissing opperen, en moet de beslissing van dit punt aan anderen overlaten. 5o. In den Alg. Konst - en Letterbode, 1840, II. bl. 180, gaf de heer j.w. holtrop berigt van cen door hem gevonden fragment van 122 verzen. Uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina CXXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de overeenkomst van den dichttrant giste hij, dat het misschien een gedeelte van den Lekenspieghel kon zijn. Doch de opschriften van drie kapittels, in het fragment voorkomende en door den heer holtrop medegedeeld, doen deze gissing vervallen. Ook is reeds door jonckbloet aangemerkt, dat ‘uit het stuk zelf blijkt, dat het werk na den jare 1345 is geschreven, terwijl de Lekenspieghel reeds in 1330 voltooid was.’ (Zie De Gids, 1843, Boekb. bl. 336). Uit het bovenstaande kan derhalve de lijst in mone's Uebersicht (sub No. 370) worden gezuiverd en aangevuld. Zijne Nos. 3, 4, 5 en 9 vallen weg, en worden door onze Nos. 1, 2 en 8 vervangen. Wel leveren de talrijke, hoe ook verminkte, overblijfselen van den Lekenspieghel het bewijs, hoe populair dat dichtwerk eenmaal was. Vier geheele handschriften, waarbij men nog het voorbestaan van andere moet aannemen, en eene reeks van fragmenten, die op zeven verschillende exemplaren schijnen te wijzen. Er heeft dus ten minste een twaalftal handschriften van den Lekenspieghel bestaan. Hoe schandelijk heeft zich de verwoestende boekbindersschaar aan den letterschat onzer vaderen vergrepen! |
|