Lekenspiegel
(2003)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd26 Adams kinderen en over belastingenEva werd zwanger en droeg de vrucht negen maanden, met heel veel pijn. Ze dacht dat het haar dood zou worden. Maar Adam, die dankzij zijn schranderheid goed op de hoogte was van de toestand van Eva, troostte haar voortdurend en gaf haar advies. Op die manier zou elk mens zijn medechristen troost en hulp moeten bieden als hij in problemen raakt, en hem van blaam zuiveren zodra hij merkt dat diens goede naam besmeurd wordt. Dat geldt vooral voor man en vrouw, want zij moeten terecht één lichaam zijn en één ziel willen hebben. Toen Eva uitgerekend was en de weeën voelde, was ze diepbedroefd. Adam was in haar buurt en hielp haar bij het baren van het kind. Voorwaar, nimmer zullen mensen hetzelfde doen als zij tweeën. Ze schonk het leven aan een jongetje, een van de boosaardigsten die ooit werden geboren. Wij hebben gehoord dat het Kaïn werd genoemd. Let op: omdat het eerste kind dat Adam verwekte kwaadaardig was, moeten wij niet klagen dat er soms slechteriken tussen zitten, nu er zoveel mensen geboren worden. Daarom heb ik dikwijls gezegd dat de mensheid gezien haar omvang naar mijn mening net zo goed is als tevoren. Hierna schonk Eva het leven aan nog een zoon. Die heette Abel, was rechtvaardig en voortreffelijk en was eropuit God te dienen, net zoals hij zijn vader dat zag doen. Abel was gewoon dieren te hoeden, te verzorgen en te voeden, maar zijn boosaardige broer Kaïn was landbouwer. Hun vader droeg hun op dat ze God een tiende deel zouden offeren van de goederen die God geschonken had. Of het nu graan of beesten waren, ze moesten | |
[pagina 49]
| |
dat tiende deel op feestelijke wijze bovenop een berg verbranden, en dit gebruik zouden ze altijd in ere moeten houden. De rechtvaardige Abel zocht zijn allerbeste beesten uit en wierp die in het vuur om God te danken die alles geeft. De rook ging kaarsrecht hemelwaarts als een offer dat God behaagde. Kaïn daarentegen bracht het slechtste graan dat hij kon vinden, de berg op, niet uit liefde voor God, maar omdat het moest. Hij verbrandde het, maar de vlammen en de rook sloegen naar beneden ten teken dat God dit offer niet waardeerde. Ach, lieve mensen, kijk nu toch: als men een tiende moet geven, zoals God zelf aan Adam en diens nageslacht opdroeg, zal elk mens die goed wil leven het beste deel offeren aan God Die alles geeft. Alles waar de mens van leeft op aard - of het nu groot of klein is - komt voort uit Gods mildheid. Men moet niet letten op mannen of vrouwen die de tiende of de belasting opeten, want God, Onze Heer, begeerde dat men de belasting (dat wil zeggen het offer) in het vuur zou gooien, omdat er toentertijd niemand was aan wie men het zou kunnen geven. Sindsdien is het gebruik ontstaan dat degenen die belasting zouden opmaken in Gods dienst zijn. Zij kunnen immers niets anders doen dan God dienen in de Kerk en op waardige wijze de getijden opzeggen ter ere van God in de hemel. Terecht worden zij gebrandmerkt die de dienst van God, Onze Heer, niet naar behoren uitvoeren, omdat ze de spullen verteren die God hun gaf. Immers, God zelf droeg Adam op dat men een tiende deel van zijn bezittingen zou reserveren en in een vuur zou werpen als een offer aan Hem. Dit is met recht Gods eigendom, dat menigeen pro Deo verbrandt. Maar het verbaast me vooral dat deze belastingen her en der in den lande in lekenhanden geraakten en van vader op zoon vererven. Op grond van mijn lectuur geloof ik dat de Kerk sinds lange tijd belastingen zijn onthouden, ontstolen en ontroofd. Daarom moeten allen die zich hieraan schuldig maken, verdoemd zijn en eeuwig branden in de hel. Het ontduiken van | |
[pagina 50]
| |
deze belastingen moet angst inboezemen. Dikwijls zijn de daders rampen of ellende overkomen, zoals het verlies van kinderen. Deze belastingen zijn geestelijke goederen - wie ze ook in handen heeft of verteert - en ze behoren de Kerk toe, terwijl de wereld er geen zeggenschap over heeft. Wie er voor het eerst zijn hand op legde, deed er verkeerd aan. Men leest dat Karel Martelaant. eertijds ten strijde trok tegen alle heidenen, zowel in Saksen als in Spanje. Als hij te zeer in het nauw werd gebracht en hulp behoefde, legde hij beslag op de belastingen van de Kerk en daarmee beloonde hij rijkelijk de dappere mannen die hem erin bijstonden Gods vijanden te bestrijden. Maar hij gaf het hun niet voor altijd, want na verloop van tijd moesten ze het teruggeven: sommigen gaven het terug, maar anderen, die geen oog hadden voor hun zielenheil, hielden het met geweld achter. Zo, heb ik vernomen, zijn deze belastingen in wereldse handen geraakt. Bedenk dan nu of het achterhouden van deze belasting een spelletje is. |
|