Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 334] [p. 334] Aan de vluchtende Celestyne. WAar vlucht gy mijn Godes? hoe dwaalt gy so verbolgen, Niet denkkende aan my noch aan u self, door 't veld? En vreest gy niet dat u een Satyr-rey kom volgen, En leg op onder toe, nu niemand u verselt? Weer af dit geil gebroed, en laat u niet omermen, En duld niet, dat m'uw wang met Kusjestal bevracht. Ook denk ik niet, dat gy vergeeten hebt mijn kermen, En ook uw self, of schoon ons Liefde is verdacht; Of dat gy hun, wiens leên door ouder sijn versleeten, Of wiens ontsenuwt Rif een kille kow bevangt, Of om wiens droog geraamt ruig omtrek is gesmeet en, Of wien een steekelt baard rontom de kaaken hangt, Sowt stellen boven my? wiens bloed noch golft in d'aaren, Wiens Kinnebak vertoont een baard, als wol in schijn. [pagina 335] [p. 335] En schoon uw werkken al mijn wenschen teegen waaren, Ik meen niet, dat gy my so seer sowt teegen fijn. En gy vervloekt geslacht van Pan ontrek uw handen, En laat mijn CELESTYN, mijn wellust, onbesmet, Slaat uwe seissen niet diefachtig in mijn Landen. Die Maagd hoort my geheel, en ik haar ook, na wet. Maar och! wat lust het u in 't naare bosch te schuilen? Wat lust het u mijn Hart te vluchten door het dal? Ga, vlied door 't Wowd en woon in onbewoonde kuilen; Ik volg u in spelonk en heggen over al. Geen weg sal u om my een tegen-weg verstrekken, Geen swalpend waater, noch geen bergkruin hout my op. Geen sneew noch reegen-buy sal my u oit onttrekken. Geen maagre Noorde -wind sal schrikken doen mijn kop. Geen heeten Heemel-hond sal my oit rugwaarts haalen. Geen weg met Ys bevloert mijn min sal teegen staan. [pagina 336] [p. 336] Niet sal my schrikken doen. Ja daar Natuur wil draalen, Sal my de minne-drift vrywillig door doen gaan. Maar hoe! Ik mis, gy sijt niet vluchtig van mijn minne; Het lust u maar mijn trow te toetsen na begeer. Heb ik dan niet geklaagt met opgetooge sinne', En klachten uitgebraakt in 't bos met weederkeer? Ging ik niet U te wil langs blinde Moorders weegen? Heb ik niet meenig vorst en hette uitgestaan? Heb ik om uw geboon niet nacht aan nacht gereegen? Neemt dan tot minne-pand van mijn gemoed dat aan. Ik ben genoeg beproeft. Spaar nu uw wrevelheeden; Ey spaar, mijn leeven, spaar uw ondankbare vlucht. Maar och! sy deist en spijst de wind met mijn gebeeden. Hoe maakt mijn noodlot my ô Gooden soo beducht! Ben ik dan tot de dienst der wreede Nymf gebooren! Sal ik dan eewig sijn geprikkelt in de glooren? Vorige Volgende