Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 261] [p. 261] Aan de Sang-Godessen. Waarom die Celestinaas weermin niet vermeerderen. NU gy aan Minnaars hulp noch bystand weet te senden, Noch werkken, dat mijn Hart Om Celestynaas min, die bron-aar der ellenden, So niet gepijnigt ward, So gaat Godessen, gaat, ik offer u de vlammen, En gun u ballingschap, Gy, gy verleid mijn Jeugd door uw gewijde stammen, En schenkt my ydle klap, Want hoe sal deese Maagd door kracht van mijn gesangen Haar naam vereewen doen? Sy weigert mijn gebeen een smijdig oor te langen, En wil geen Liefde voen. Gaat vry dan ver van hier gevierde Sang-Goodinnen, Verteert uw Rif in d'as; Ik quam ter quaader uur uw Godlijkheid beminnen. Of 't niet geschiet en was! [pagina 262] [p. 262] Maar, sal ik het bewijs van mijne Trow vervloekken? Of de Godinnen, die De eerste Liefde deên aan Celestyn versoeken? Of (nu ik 't wel besie) Sal ik de eedle naam der lieve Celestyne, Ver bannen uit mijn Siel? Een naam die Venus self sow voor de haare mijne, En overlang beviel. Neen lieve Naamtjes, neen; ik gun u al het Leeven; Leef Celestyne, leef, 't En voegt niet, dat ik doe mijn Sang-godessen sneeven, Of hun ten Outer geef, Ik acht het vry genoeg, dat ik alleen moet swerven, En sijn een minne-pand, Ik acht het vry genoeg, dat ik alleen moet sterven, En blaak'ren in de brand. Vorige Volgende