Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] Aan Mijn Vriend-houdende heer Mr. Zeger ten Holte, Advt. Voor den Ed. Hove van Holland, &c. Varium & mutabile semper Foemina. AAnschow hoe 't Nood-geval ons wentelt op en needer; Ten Holte, Vriend aanschow, hoe ons de Liefde solt; Aanschow en let eens hoe mijn herssens breidel holt. Meer lijden kan ik niet, mijn inborst is te teeder. Die Maagd, die my voorlang, so hertelijk beminde; Meer als haar Leeven, ja, meer als haar eigen self, Die gunt een ander nu haar prachtig huisgewelf, En wil haar Hartje met eens anders Hart verbinde. [pagina 258] [p. 258] O onstantvaste Sex! ô trowweloose kunne! O wankkelbaare naam, wanneer men noemt een Vrow, Men sag niet eenen dag haar aan haar Minnaar row 't Is of de Vrouwen noit stantvastig minnen kunne. Is dit die lieve Trow, waar by gy plagt te sweeren, Dat gy, mijn Celestyn, mijn eigen sijn soud. Gy En anders niemand swoer die dierbaar' Eeden, Fy! Dat gy uw Hart, en Sin, en Eed so kunt verkeeren. Edoch beminde Maagd, ik klaag niet over d'Eeden Van uw ontrowe Tong, noch over uw bedrog. Ik klaag niet, dat de Goôn, door toovrend' minne-sog, Ter wille van een Nymf ook sulke rampen leeden. Wat hoon of ongelijk gedaan is aan de Gooden, Daar van geef ik de wraak en weeder-wraak aan haar. Tot wreekker van mijn leet schijnt gy in volle schaar De Goon ten Heemel uit op d'aarde neer te nooden. [pagina 259] [p. 259] Maar dit, dit klaag ik slechts, dat gy de Vrow wilt worden Van een ontaarde Bloed, en een ontmande Man; Ik klaag dat gy so licht naamt slaafse boeyens an, Die vry gebooren sijt ver buiten Mavors orden. Als Hart en Siels-Voogdes kost gy my wetten schrijven. Gy bracht my reegels voor, daar ik na leefde, want Ik schaamde niet uw wet en reegels met verband Te volgen, en in als uw Onderdaan te blijven. Hy is te lompig boers, en grof van Leedemaaten, Die sich uit botheid op de Liefde niet verstaat. De voorval van de min hem niet ter harten gaat, En die in uw geboon sich schaamt om in te laaten. Al hebt gy al uw vuur en brand nu weg-geschooven, Al toont gy my nu haat in plaats van gunst en min, Ik onverandert doch blijf met verliefde sin, Uw Minnaar, die sich houd aan weeder-zijds belooven. [pagina 260] [p. 260] Ik sal doch niettemin uw wetten, uw gebooden, Uw werkken, en begeer voldoen na al mijn kracht, Indien g'uw eerste min niet weer te voorschijn bracht, Of so gy weigert, gy trowloose voor de Gooden, Uw eerste Liefde my op 't niew weer toe te voegen, So toon maar uitterlijk en veins geneegen min, In schijn getoonde min, ô Sieltjes Afgodin, En Liefde die gy veinst kan my althans vernoegen. Vorige Volgende