Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 248] [p. 248] Aan Mijn Heer en Neef Henrik de Haas, Tot Rotterdam. Haec est certa meos quae forma invitat amores. IK stel my tot geen Lof-basuin Of Eer-Trompetter van de Maagden: Die blank of bruin, Of geel, of wit, ons tot het minnen daagden, Acht ik mijn Vriend al eeven eens; Doch sie ik met verwonderingen Wat ongemeens, Ik soek daar stof om eens van op te singen: Mijn oordeel staat dan ook niet stil, Of holt onkundig buiten reeden. Hoor eens, ik wil Wat rechte schoonheid is u thans ontleeden. Een Aangesicht langkwerpigrond; Een kleene Neus; geen vaal gerande, Maar roode Mond; Gepurpert Tand-vlees, en snee-witte Tande'; Gebloosde Kaaken; sachte Huit; Bruin' Oogen; smalle Oogebraawen; Een blonde Tuit; Hoog Voorhoofd; lang van Hals; geen Borst van graauwe, [pagina 249] [p. 249] Maar blankke grond; de Teepels rood; Een volle Boesem; poesel Buikje; Een woll'ge Schoot; Een Myrten ingank na haar Maagde-struikje; Gevoede Dyen; vette Knien; Bequaame Kuiten; korte Voeten; Niet min als tien, Noch meerder Teenen; bey haar armen moeten Niet lang sijn, echter even lang; Van Handen leenig; nette vingren; Een Aader-gang Moet door haar Rif veel blaawe takken slingrẽ. Het een moet juist na 't ander sijn. 't Heeft beste schik als 't wel geschikt is: Mijn Celestyn, Voor wien de lof van Cytheree verstikt is, Is dus van weesen, meer noch min. Al breng ik geen gelijkkenissen Van schoonheid in, So sal haar schoonheid doch geen Tijtels missẽ. Van sulk een Schoone sing ik op, Als sijnde Minnaar van dien Engel; Die minne-pop, Door lieftaal werkt dat ik na haar maar hengel. Wijkt Nymfen van de Maas en Vecht, Van Rijn en Amstel, Poo en Roone, En Seine, vlecht Een Roose-kranster eeren van die Schoone. Najaaden weg nu, weg Napeen, Mijn Schoon' uw schoonheid doet verdwijne; Ik kender geen, Noch weet wat schoonder is als Celestyne. Vorige Volgende