Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne
(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij
[pagina 218]
| |
Etlijke Punt-dichten, gestelt ten versoekke van Celestyne.
| |
Tegen-Dicht.SO koude Handen sijn bewijs van staadig minnen,
Hoe veel gestaadiger mint dan Lukullus, die
Sijn gansche Ligchaam, niet sijn Handen slechts of knie,
Van buyten kout is, en ook mogelijk van binnen.
| |
[pagina 219]
| |
Sluyt-Dicht.DIe koud van ligchaam is, kan niet gestaadig minnen,
Die staadig minnen wil, draagt staadig vuur in 't Hart,
Die dan na Weeder-min door staadig minnen mart,
Die how sich altijd warm, van buyten en van binnen.
| |
Op de koude Rufus.VAn Handen en van Ligchaam beyde koud?
Hoe Rufus? hoe! is dat gestaadig minnen?
Een Vryer, die te vryen sich verstout,
Stookt altijd vuur in 't Hart, en brand van binnen.
Dees Reegel dan voor vaste wet onthout,
Een Vryer die recht vrijt is nimmer kout.
| |
Op Kees.ALtijd noemt Kees sich Ons by ons,
Niet sich of my: hoe weet die Baas
Dat hy een Man is van een Ons,
Een beetje beeter als Deux Aas?
| |
[pagina 220]
| |
Een Mes op de Rug.
| |
Aan de snoepige Paulyn in de Kerk.MEn spijst het Lichgaam niet in Godes Kerk so seer
Met vaste weerels-spijs, als wel met Heemels Manne:
Paulijn snoept in de Kerk, en lekker-tand al weer,
En doet haar holle Maag door voedend aas verspanne.
Hoe dus! als Epikuur een Buyk en Maag-Slavin?
't En voegt niet in Gods Kerk; de Siel-spijs, Godes Leer,
Door sulk een Ligchaams spijs dringt met geen voedsel in.
| |
[pagina 221]
| |
Op 't vallen van een Kousse-band.
| |
Op een Aubade.O Bellefleur,
Wat is uw Lief een wondren Haan?
Sie hem eens staan,
En hoor hem kraayen voor uw deur.
| |
Op het Porceleyn.IK eer Agathokles ver booven andre Heeren!
Die at uit Porceleyn, om yder dus te leeren
Hoe bros en ydel dat een mensch is,
Die groots en trots in al sijn wensch is.
| |
Spiegel en EchoSYn twee Pluim-strijkkers; d'eene voor
Het Oog, en d'andre voor het Oor.
| |
[pagina 222]
| |
Op een Blaas-balk.EEn arme stoft op geld en goed,
Een Rijkkaart draagt geen silvre moed.
Die best sijn Waar verkost heeft en gepreesen,
Sal by de luy de beste Blaas-balk weesen.
| |
Op een Lijf-band. Verdugade.Waarom draagt Pancharil altijd
Een middel-band om 't lijf?
Is sy haar Maagde-band al quijt,
En is al mee een Wijf?
| |
Pater-Noster-Krans.SO God op 't vroom gesicht sich goedertieren stelt,
Waarom hem dan so veel gebeeden toegetelt?
| |
Op een Hoorn-draagerKLaudil word quaad als ik hem Bacchus heet,
Wijl hy sijn tijd aan Bacchus niet besteed.
Stil Vriend, ik seg dit niet om u dus te vertoornen,
Lijkt gy hem niet geheel, gy lijkt hem aan de Hoornen.
| |
[pagina 223]
| |
Op een Neus-doek.EEn Steeman bergt de snot, die in sijn Neus-doek leyt.
Een Huisman werpt die weg. Hoe groot een onderscheyt.
| |
Op dwaalende Sterren.HOe of dus het Gestarnt sweeft?
De weereld niet stantvastigs heeft.
| |
Op een Sonne-Wijser.DAar staat de Son juist op die streek.
Ik mis, sy wijkt, terwijl ik spreek.
Best doet hy, die sijn dag verscheid,
Na 't Son-licht der Gerechtigheid.
| |
Op een Stok-Beurs.AL schijnt de Kruis-Munt in de Beurs-ploy hier te smooren,
Sy laat, daar uitgelicht, sich noch wel louter hooren.
| |
[pagina 224]
| |
Eer-Ree.DE Eer niet qualijk word geleeken by een Ree,
Gelijk een Ree op 't veld, so springt uw Eer al mee.
| |
Op een Honger.EEn Honger sterft van hongers nood.
Sijn eigen naam brengt hem ter dood.
| |
Op vliegend Spinrag.VLiegt Spinrag sonder wind?
Dan sal een onweer koomen,
De Wind-God vast te toomen
Van sijne kar ontbind.
| |
De verkeer de Weereld.EEn Man leit op sijn rug, wanneer hy isGa naar voetnoot* verdronkken,
Een Vrow-mensch op haar buik, wanneer sy leit versonkken.
Hoe ongelijk men in het waater dwerrelt!
Hier is na 't Leeven een verkeerde werreld.
| |
[pagina 225]
| |
Op de Dageraad.HOe! schijnt de purpre Dageraad?
Of purpurt die om 't schrey-gelaat?
Haar Schoon, dat sy beschreit verdwijnt,
Al eer de dag noch recht verschijnt.
| |
Op een Pers.HIer drukt men in de Pers Servet' en Tafeldoekken,
De Pers is dan ook goed voor ongedrukte Boekken.
| |
Op een Os die sijn Poot likt.d' OS likt sijn linkker poot, men vreest
Dat het nu haast sal reeg'nen,
So leertmen van het stomme beest,
Hoe God ons sal bejeeg'nen.
| |
Op een niesende Kat.SAl 't morgen voor de Bruid moy weer sijn? Ja.
Ons Katje niest, en Venus baawt haar na.
| |
[pagina 226]
| |
Op Truys Spreek-woord; Ja, Absoluteman.DOor spreekken van veel buiten-landsche spraakken
Splitst Truy haar Tong, gelijk een Swaalwe staart.
Dan Duits, dan Schots, dan Frans, en andre aart.
Sy maakt een Tong, die niemand na kan maakken.
Daar Steedse Juffers sijn en Jongelingen
Daar vindmen Truy al mee, die alles kan.
Ja, seitse staag, ja Absoluteman,
Als Jan haar bid te danssen of te singen.
Waarom doch willigt sy dus yder in,
En weigert noit? maar seit met volle sin
Elk tweede woord, ja absoluteman?
Hoor Vriend, haar schort, ja absolut een Man.
| |
Op Roose-geur.GY voert de naam van Roose-geur, met roem
En waant, dat die heeft duisend minne-lox'len;
Uw aasem ruikt niet als een geur'ge bloem,
Maar als een Bes in bey haar stinkkend' ox'len.
So stinkt gy staag van achter en van veur,
Sijt gy dan niet een fraye Roose-geur?
| |
[pagina 227]
| |
Op de Varkkens.DE Varkens loopen achter uit,
Daar wil een Reegen vallen.
Men acht het niet met allen,
Dat m'onversiens krijgt op de huyt.
| |
Op een Geblankkette.PAulijn haar aangesicht blankket,
En ciert haar lokken met Civet.
Foey! sulk een Maagd, die niet gebruikt,
En nergens ruikt, het beste ruikt.
| |
Op een Speldewerx Kussen.DE Hoovaardy danst hier na maat.
So speelt de Droes ook met sijn staat.
|
|