Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Over sijn al te voorbaarige Liefde. VVys; Altesse Royale. 1. IK moet mijn noodgeheym dan nu beklagen' En storten ach! veel droeve traantjes uyt: Hoe kan mijn Hart die swaare plaagen Noch al verdraagen Die 't Lot Besluyt? Moet ik dan endeloos en overal Staag suchten onder druk en ongeval? bis. 2. O dartel Paphos wicht! u moet ik schelden; O Venus! die mijn boesem klaagen doet; Ik klaagde niet dat Min my quelde Of gy ontstelde Mijn vry gemoed. O neen, de Liefde was al mijn begeer, De Liefde, die ik Minne-Moeder eer. 3. Ik weet gy deerenis hebt met mijn Minne, Ik weet, gy maakt dat my mijn Lief erbermt; Sy trekt mijn Min te boesem inne, Die 'k hoop te winne', Nu 't hartje kermt. Ik klaag niet over haar die lieve Maagd, Die Maagd die my in eewigheyd behaagd. [pagina 66] [p. 66] 4. Maar Venus hoe liet gy mijn Min so wassen? Hoe wierd mijn trou en suyvre drift so groot? Dat ik vergoot veel Minne-plassen, Nu 'k wil verrassen Haar kuysche schoot. Gy hebt mijn Minne-bee te veel verhoort, Waar door mijn waarde Lief sich vind verstoort. 5. 'k Was niet vernoegt met haar genegentheeden, Die sy my self so vast heeft toegeseyt, Ik wouw noch verder buyten reeden Dat sy met Eeden Swoer trouwigheyd: Ik bad van haar ook Trouw-beloften, maar Mijn trow-versoek viel voor haar Min te swaar. 6. Hoe, seyse, wiltge my tot weer-min dwingen? Daar u geen weer-min wort ontseyt, ô neen, Maar Trou-beloften voort te bringen. Sijn vreemde dingen En tegens reên. Ik sweer, gy ook wel krijgt de Trou van my, Maar wacht, tot ik u meer genegen sy. 7. Dus sprak mijn Lief met min-genegen lonkken; Maar och! mijn graage min bleef onvernoegt. Hoe suchte sy om mijne vonkken! Mijn min als dronkken Haar boesem wroegt. Wy scheyden dan met onvernoegde sin, Dat my groot hinder dee in mijne Min. [pagina 67] [p. 67] 8. Wat naare nacht moest ik toen overbrengen! Wat al gedachten speelden in haar hoofd! Wie voesde meest sijn quaal verlengen? Wie kon gehengen Dat Min verdoofd? Het dondren van haar stem op Donderdag En blix'men van haar toorn ik deerlijk sag. 9. O Alderliefste siel, ô Overschoone! O waarde Celestyn! ô Weerelds schat! 'k Beken, ik quam uw Goedheyd hoone, Wilt my verschoone Dat ik soo bad. Ik eysch vergiffenis nu 'k heb misdaan. Vergeef my, en neem my in gunst weer aan. 10. Ik weet, gy draagt de Goedheyd in uw spieren, Vergeef my dan die faal, so sweer ik, 'k sal U, als mijn Son, inwendig vieren, En steets vercieren Uw welgeval, Heb ik tot Trouw-woord u te stark genood, Mijn Min, die stark is, my die daad gebood. Vorige Volgende