Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] A. Op haare volmaakte Schoonheyd. Wys; Amarilli mia bella. 1. O Volmaaxte der Maagden! O lieve Celestyn, wiens braave leeden In kostelijkke kleeden Aan minnaars oog spijt Venus self behaagden. Hoe sal ik, die my vraagden, Na eys beginnen natuurs volmaakt bedrijven Af te beelden, af te beelden, af te beelden met schrijven? 2. Uw Geboorte te eeren Was reukkeloos bestaan, die felf den Heemel Met goddelijk geweemel Rontom uw wieg aan d'Amstel quam vermeeren. Ik sal de pen dan keeren, En na behooren, so veel men kan beseffen Uwe schoonheyd, uwe schoonheyd, uwe schoonheyd verheffen. 3. Wie sach schoonder als 't weesen Van mijne Celestyn? ô gulde haaren! Die Paphos Soon voor snaaren, En aan sijn boog voor rekkelijke peesen Allangh heeft uytgeleesen. O minne-snikjes! die krullend langs de wangen Al de minnaars, al de minnaars, al de minnaars bevangen. [pagina 61] [p. 61] 4. Deftig voorhooft! daar d'oogen So helder met haar flonkkerende lichten Als Heemels lichten lichten. Wiens lonkjes, groot van minnelijkvermogen In 't hart des minnaars vloogen. Daar nestelt Liefde, daar voel ik minne-looten, Vol van kommer, vol van kommer, vol van kommer geschoten. 5. Schoone Kaakken! ô Kaakken In welkkers Roosengaard op Lely gronde Adonis onderstonde Sijn leeven als met Venus te vermaakken. Die Hof doet yder blaakken: Uw roode Kaakjes, alleen of bey te saamen, Lente-bloemtjes, lente-bloemtjes, lente-bloemtjes beschamen. 6. Purp're Boorden der Lipjes! Waar aan in suyver nat de nektar stroomen Met soete drifjes koomen; Daar eb en vloed verwisselt op de tipjes Van die kooraale klipjes. Daar serrep-soete, en lekkre aders vloeyen Die haer Lipjes, die haer Lipjes, die haer Lipjes besproeyen. 7. Laat die Lipjes ontsluyten Op datmen sie die mals Robijne kassen, Waer in de paarlen wassen Die paarlen die de liefde sou vrybuyten, [pagina 62] [p. 62] Die Tanden die d'er spruyten In schellepen van Koraal, en wijse reeden Door het spreeken, door het spreeken, door het spreeken ontleeden. 8. Swane Halsje! dat Gooden Wen gy uw orgle stem komt op te halen, Als fiere Nagtegalen, Op dat bankket aanlokkend schijnt te nooden, Ik liet my willig dooden, Mocht ik mijn armen om 't maagden halsje vlechten, En met kusjes, en met kusjes, en met kusjes bevechten. 9. Poesle Vingren! met platen Van Parlemoer bedekt, wiens blaawe aadren Ter blankke hant vergadren. Wie tracht sijn hart niet voor uw hand te laten Soo kunstig boven maten? 't Sy die borduurt, of spoeyt met vlugge tukken Op de Cymbels, op de Cymbels, op de Cymbels te drukken. 10. Deese gaven heeft schoone U frisse Celestyn natuur gegeeven: Eer wouw ik daadlijk sneeven Eer ik niet sach mijn min met die beloone! Geen siel mijn Rifbewoone Of maak dien Engel, die my tot haar doet neygen, Die Jeugde-bee, die Deugde-ree, die Vreugde-see my eygen. Vorige Volgende