Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] VI. Kusje. Hy wenscht te kussen, ofte sterven. OCh ellendige hoe brand ik! Och hoe blaakt mijn ingewand! Och hoe word ik aangerand! Och! op Charons oever strand ik. Nu ik liefde kom te queekken, Nu ik om een kusje bid, Dunkt my, dat met scharpe pit Al de quaalen in my steekken. My vermaakt geen middag-slaapen In het gras by d'Ollem-boom, Noch 't geruysch der Amstel-stroom Doet mijn herssens vreugde-raapen. Al mijn sinnen Celestyne Sijn op u; gelijk het land Dat, na Reegen, water-tand Na de gloed van Sonne-schijne. Ha! Indien gy my vergonde Mijne lipjes (hoe so schuw?) Vast te kleeven op de uw, En uw kusjes, die d'er wonde, Al ter sluyx te moogen steelen, Ik kreeg verw en weesen weer. Mijn geraamte, als wel eer, Wierd gesond en fris ten heelen. [pagina 12] [p. 12] Ik die met mijn armen beyde Om uw halsje hangen sou, Ik sou al den Nektar dou Die sich op uw lippen spreyde Van die lieve Lipjes suygen. Even als het jonge Lam, Dat sich bloo, en swak, en tam, Komt na 's Moeders uyers buygen. d'Akker (daar door dubble gangen Venus heuv'len op ontstaan) Van uw Boesem viel ik aan Om dat voor mijn bed t' ontfangen Voor mijn krankke Minne-schonkken. In het welke dat ik bly En onnoosel (als een By Of een Kreekkel die sich dronkken In de Roose-droppen soogen) Na mijn sterven wachten sou, Tot mijn adem als een dou Was ten Heemel op-gevloogen. Vorige Volgende