Winterbloemen(1811)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Bede. --- Nec turpem senectam Degere. --- horat. Wat zou de Dichter van zijn' God Op aard verlangen voor zijn lot? Waar zou zijn vurig hart om smeeken? Geen milde veldoogst die de last Des Weissels in zijn schuren tast, Of wat de Zeeuwsche klei mag kweken. Geen rijkbevolkte runderstal: Geen lusthof in het Eemerdal, Of waar de Vecht het Gein omkromkelt. Geen elpenbeen van 't Indiesch strand, Of goud, of hellen diamant Waar in de zon door 't water vonkelt. [pagina 41] [p. 41] Lees druiven van den wijngaartrank, Wien 't lot den dartlen godendrank Op eigen heuvelen deed groeien, Op dat hy, voor den roof van 't West, In schitterend kristal geflescht, Den rijkaart in den mond moog vloeien! Trotseer' matroos in hulk of boot Des afgronds onbetrouwbren schoot, Om 't geen de weelde maakt van 't leven! Verzadig' my de onkostbre beet Van 't brood, bevochtigd met mijn zweet, En, God, in Uwe gunst gegeven! Maar schenk, ô schenk my rust daar by, Benijdingloos en kommervrij! Maar ô, behoed mijn brein voor 't dwalen, En laat, aan 't einde van mijn baan Mijn grijsheid, met geen smaad belaân, Maar zonder smet, ten grave dalen. [pagina 42] [p. 42] Dit, God, dit smeekte ik vroeg en spaad! Met kindertraantjens op 't gelaat; By 't eerste jonglings krachtonwaren; Dit, man; dit grijzaart; en ô Gy Die alles gâslaat wat ik lij, Zoudt Gy my thands tot oneer sparen! Neen, ruk me, ô Godheid, naar het graf; Neen, breek dit taaie leven af, Waar geest en lichaam in bezweken; Eer de onrust van dit wagglend hoofd, Door zoo veel lijdens afgesloofd, In kindschen waanzin uit moog breken! Horatius van verre gevolgd. 1810. Vorige Volgende