Winterbloemen(1811)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Het Hollandsch. Waan niet dat ik my vergete, Voor de stem van 't harte doof! Dat ik my te veel vermete Op een handvol letterloof! Neen, wie ooit mijn' naam moog noemen, Waar mijn zangtoon prijs behaal, (Niemand moet mijn kunst des roemen) Hy behoort aan Hollands taal. 'k Wil hem niet in eer verkorten, Die een stouter geest bezit: Hollands taalschat uit te storten, Is mijn glorie; niets dan dit. Maar verga de vuige bastert, Die aan Duitsche wanspraak kleeft, En den moederboezem lastert, Die hem Godennektar geeft! [pagina 95] [p. 95] Vloek! verachting! op 't gebroedsel, Dat, in zwijnendraf vervuild, Hollands edel akkervoedsel Voor den Wendschen aker ruilt; Hollands korenrijke dalen Met verstikkend onkruid strooit; En, waar roos en lelie pralen, 't Hoofd met paddestoelen tooit! Dat hy vrij met netelbladen Zijn vereelt gehemelt' streel'! Ons mag Ceres oogst verzaden; Brandt geen distel in de keel! Varen op hun mistkarossen De Eikeltriptolemen rond! Ceres drijv' haar hijgende ossen Steeds door Hollands vruchtbren grond! Of, misleide Landgenooten, Walgt u vaderlandsche teelt? [pagina 96] [p. 96] Ziet u Tempes beemd ontsloten! Hoort, hoe Grieksche zangster kweelt! Snijdt u zoete veldschalmeien Uit het Syrakuzer riet! Of, verzelt de herdrenreien Waar Amfyzus stroomnat vliet! Ziet het geurig Oosten bloeien! Hoort, hoe fier de zangtoon bruischt Waar Jordaan en Gihon vloeien, De Idumeesche ceder ruischt! Brengt ook soms den schellen zwanen Waar de Seine roem op draagt, 't Offer van die zoete tranen, Waar het hart zich in behaagt! Zoek de koets der Zanggodessen Waar zy woestaardy ontvloôn; In des Tybers stroomcypressen! By Vaucluses minnetoon! [pagina 97] [p. 97] Geeft, geeft daar uw' boezem over Aan de zoete melody; En ontrooft een takjen lover Aan de Mantuaansche Bij! Durft gy dan, zoo klieft de baren Stapt op de Albionsche kust: Hoort daar Miltons grover snaren, Doch, waar Tassoos geest op rust! Ziet den roof van Oost en Westen Die den Britschen Pindus siert! Maar (zy mocht uw' smaak verpesten) Schuwt de licht die om hem zwiert! Doch, voor alles, leent geen ooren, Leent geen hart, aan valsch gebrom Dat uw' maatzang komt verstoren Uit der Dweepzucht heiligdom. Dompig klinkt het, dof, en knersend, Als uit 's afgronds hollen kuil; [pagina 98] [p. 98] Gorgelschroevend, boezempersend; Met een schor en woest gehuil. Hoed u, Dichter, van die tonen, Vol Slavoonsche bastaardy, Die gevoel en reden honen! Afschrik voor de Poëzy! Laat uw stem bevallig klinken In een gladde, vaste maat; Luchtig rijzen, statig zinken, Naar de pols der rede slaat! Rolle 't woord langs zijden draden! Golv' de toon als 't hobblend nat! Leer dat Midasoor versmaden, Dat zich Febus rechter schat! Denk; gevoel; en vier de toomen Aan de drift die in u zwelt; Maar ken Hollands taal volkomen! Kneed, maar doe haar nooit geweld! 1809. Vorige Volgende