Nederlandse spraakleer
(1826)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 391]
| |
Korte byvoegsels ter opheldering.Bladz. 33. Op de ee. Dat de dubbele e een soort van tweeklank was, daarvan waren in mijnen tijd nog vele blijken overig, vooral in de Maas-dialekt. Hiervan ook, dat men heir voor leger schreef, dat 't geen onderscheiding noodig werd zoo dra men voor here, heer (als dominus) schreef. Huydecoper erkent (en te recht) geene andere heeren dan beheerschers. Zie zijne Proeve, II Boek vs. 9. En de nieuwe ongerijmde invoering van heer voor heir te schrijven koomt uit den zelfden koker waar de gantsche Siegenbeeksche kraam uit voortkomt, door een verwarring van klanken, dialekten, en tijden, die een uitlandsch en niet Nederlandsch gehoor en uitspraak, met onkunde in algemeene en byzondere taalkennis voortbracht en met onverstand doordreef.
Bladz. 42. Op schriklijk, wenschlijk. Men ziet hieruit dat men derhalve juist niet schrikkelijk en wenschelijk, en al dergelijke, met de e voor de l behoeft te schrijven, alhoewel dit, waar de welluidendheid het niet veroordeelt, oorspronkelijk goed is; en ook niet (met eene apostrofe,) schrikk'lijk en wensch'lijk. De sylbe schrik en wensch brengt die vokaalademing meê; en zoo is 't met alle sylben, welke in een konzonant sluiten. De volstrekte opsluiting des adems by een woord is aan onze taal vreemd, en wanneer men in aanmerking neemt, dat de spraak in heur aart een uitgaande adem is, mag men 't als grondeigenschap aller taal aannemen, el- | |
[pagina 392]
| |
ders slechts door het grover onverstand meer of vroeger ontaart dan by ons. Van dat de taal in heur aart een uitgaande adem is, is het ook dat de Volken hunne konzonanten genoemd hebben met de vokaal volgende, en niet, de vokaal daarin opsluitende. Geen Volk noemde de b, ab of eb; de g, ag of eg of ig. Voor de dwaasheid onzes tijds en vervallen verstands was 't bewaard, de l, m, n, r, s, el, em, en, er, es, te noemen, in plaats van elle, emme enz. waarvan op bladz. 55.
Bladz. 45. Op nt of nd. Hiervan verwisselingen; als b.v. 't oude vinnen voor ons vinden, en de tweederlei vorming der participien in nd en ng, waarvan op zijn plaats. Zijn van daar ook niet de verwisseling van ond en ont als negativen in de samenstelling van sommige werkwoorden, waar door ont een geheel andere beteekenis heeft in ontkennen dan in ontvangen? - 't Onderzoek daarvan zou ons hier te verr' afleiden.
Aldaar. Op ng. Men mag hier byvoegen, dat wanneer men by de uitspraak der ng tevens den mond sluit, de samenraking der lippen tevens de m doet ontstaan, en daartegen wanneer men by de uitspraak der m de lippen niet genoegzaam op één sluit, daaruit de Portugeesche o̅ ontstaat, die als een soort van tusschenklank tusschen m en ng hooren doet. Van daar zoo veel woorden in m eindigende by ons, blootelijk uit den participialen uitgang ing ontstaan.
Bladz. 49. Op de verwisseling der letters van 't zelfde spraaktuig. | |
[pagina 393]
| |
Dit moet men ook betrachten in de samenstelling. Als b.v. in 't schrijven van lankmoedig, koninklijk; niet langmoedig, koninglijk, 'tgeen niet, zonder eenige afbreking tusschen de ng, en de m en l, is uit te spreken. De keelklemming moet meer voorwaarts in den mond gemaakt worden om tot de lipletter of de tongletter over te gaan. - Even zoo is 't met ontfangen en ontfonken, van vangen en vonken, ook ontfouwen, waar in echter de zachter uitspraak van de v thands volstrekt is aangenomen, doch die dan de t tot d verzacht. Van andwoord ware 't zelfde te zeggen, doch 't voorzetsel daarin is kennelijk and, d.i. tot, en andwoord is dus toewoord. Zie mijne Aant. op het III. D. van Maerl. Sp. Histor. De vraag mag hier nu zijn, of dat ont van ontfangen enz. wel iets anders is dan dit zelfde and? - Voor my, ik andwoord, neen; doch de uitspraak dier sylbe verhard zijnde, is de t (van ouds sluitletter voor de d zijnde,) by ons in volstrekte hardheid gevestigd, en verhardt de konzonant waarmeê zy overgaat. Intusschen is het niet te ontkennen, dat er altijd onregelmatigheden zullen zijn door verandering der oude spelling en eene uitspraak, meer letterlijk dan bevoorens plaats had, verwekt. Dus blijft het by ontwaren, ontzien, ontberen, ontbreken, enz. - En waarom niet? - Volstrekte eenstemmigheid tusschen letterspelling en uitspraak is onmooglijk zoo dra men aan de letterfiguur een al te eng bestemden klank (of spraaktuigwerking) toeeigent. En dit behoorde by 't lezen zoo wel als by 't spreken in acht genomen. De zelfde letter neemt in verschillende samenvoeging, ja, in enkele woorden, onderscheiden wijziging aan. Het was ook ter zake van deze natuurlijke verharding der eene letter door de andere, dat onze Ouden voor ons vijfde, zesde, elfde, en twaalfde, gewoon waren vijfte, zeste, elfte, en twaalfte te zeggen, waarvan wy vijfthalf, | |
[pagina 394]
| |
zesthalf, elfthalf, en twaalfthalf, met de t hebben, (even gelijk wy achthalf zeggen,) in welke alle, onze uitspraak de h onderdrukt.
Bladz. 51. luis-ter, mees-ter, enz. Deze splijting van st en ng is even zoo goed als of men At-hene voor Athene of Ac-hilles voor Achilles schreef, en koomt overéén met het Fransche verdeelen van onzen voet in Monsieur vo-et.
Bladz. 52. Op de sylbenverdeeling. Op gelijke wijze is het verkeerd, ja belachlijk, in den twee- of drieklank van ei, oei, aai, of in de met e versterkte i, die aan te merken als de sylbe van de op haar volgende afsnijdende, of (om die daaraan te verbinden) de j als een tusschenletter aan te nemen, en dus b.v. bloeijen, vloeijen, kniejen, paaijen, 't zij uit te spreken, 't zij te schrijven; waartegen huydecoper reeds waarschouwde, maar hetgeen nu weder tot den opschik van den Augias-stal der Siegenbekeren schijnt te behooren. - 't Is wel zoo, dat wy in schuwen, vernieuwen, en dergelijke, waar de saamgestelde klank in u eindigt, de w aannemen, maar deze is een tusschenletter van overgang die tot beide sylben gelijkelijk behoort, en zonder welke de klank niet vol is, waarom wy ook schuw en nieuw in ééne sylbe schrijven, maar niet bloeij, paaij, kniej, en dergelijke. - Onze Ouden schreven bloey, paay, maar deze y was de eenvoudige lange i-vokaal, geen i met een j daarachter. Dit behoorde toch ieder te weten.
Bladz. 53. Op: Dat die ch tot de eerste zoo wel als tweede sylbe behoort. | |
[pagina 395]
| |
Hierom is 't in tegendeel noodig, loochenen met een dubbele o te schrijven, dewijl men 't anders even als de o in den naam Jochem en dien der stad Lochem zou moeten uitbrengen.
Bladz. 53. Op de sylbenverdeeling. Uit deze onrechte verdeeling is, door de verkeerde uitspraak die zy voortbracht, mede een verdubbeling van konzonanten voortgekomen, die oneigen en verwerpelijk is. Zoo schrijft men b.v. huisselijk, tegen den aart van het woord huis, dat (verr' van huissen) huizen als meervoud en als werkwoord maakt. Even zoo is 't met prijsselijk, wijsselijk, ijsselijk, afgrijsselijk. Doch schrijve men het zoo het behoort, de tegenwoordige lezers zullen prij-selijk, wij-selijk enz. lezen, zoo onwijselijk als dit zijn mag. Wat dan derhalve? - Men dient zijn party te nemen, en of naar de uitspraak te schrijven, of den pedant meê te spelen, en belachlijk uit te spreken, nu men geene ruimte meer in de lettervorming der tong erkent, maar deze even zoo stijf heeft bepaald, als de boekfiguur.
Bladz. 53. Op de x. Dat de x zoo wel ons gs als ks uitdrukt, toont ons ook het oude Engelsch, waarin buxum en buxumnesse voorkomt, dat door dutiful en lowliness wordt vertaald. - Het woord is niets dan ons Nederduitsch buigzaam, en buigzaamheid (oudtijds ook buigzamenisse,) voor nederigheid.
Bladz. 54. Op de a en h. Zie van de oude vorm der A en der H mijne Verhandeling over het Letterschrift, bladz. 43-47, en 89.
Bladz. 55. Op kw en qu. | |
[pagina 396]
| |
Eigenaartig drukt kw het kwijlen en kwalsteren uit, door eene wezendlijke persing der slijmspieren in de hoeken des monds, ook het kronkelachtige van 't gekwispel; en even zoo 't kwaken ten aanzien van 't geluid, 'tgeen een zekere zijdwaardsche beweging der binnenbekleedselen om het kakebeen eischt. Maar beter paste de qu b.v. op het zachte verquijnen, 't verquikken, en het eenvoudig nederquakken van iets. Doch dit is voorby, en de qu gants verbannen.
Bladz. 56. Op de p. Waarvan het Hoogduitsch nog veelal by de p de f voegt, als in kopf, dopf, pfeffer, pfanne, pflicht, apfel, en ook de f in plaats van onze p gebruikt, als in schaf, schlaff.
Bladz. 63. Op Vreemde uitgangen. Versta, met de lange e, als waardeeren, regeeren, die, als echt Nederduitsch waardigen en regelen zouden zijn. - De e der frequentativen in eren of elen is kort en zonder accent.
Aldaar. Op die vreemde uitgangen welke den accent vorderen. De uitgang der Fransch-aartige werkwoorden op éren wordt zekerlijk beter met de dubbele e geschreven. Kiliaan gebruikte daar eene enkele e in, maar onderscheidde deze door eene e van eene andere vorming, als avanceren by voorbeeld, by zijne Duitsche letters de Romeinsche e te hulp nemende. En zeker, hoe zal men waarderen lezende, dit niet juist als vorderen, of gaarderen, maar met de scherp-lange e uitbrengen? Hoe zal men het boeleren (moechari) van boel of boeler by Plantijn, met het boelé- | |
[pagina 397]
| |
ren by Kiliaan voor het zelfde woord in uitspraak, of als van verschillende uitspraak, erkennen? Ik ben dus altijd voor de dubbele e in die woorden geweest. Ook spreekt de Duitscher zulke woorden met een lange scherpe i uit: avanciren, vexiren. - Ten aanzien der Werkwoorden zal in de Conjugatie nog een onderscheid des accents, van wege hunner samenstelling opgemerkt worden.
Bladz. 65. Op de Eenheid der samenstelling. Derhalve moet men geene samenstelling tot één woord toelaten, waar in de sluitletter van 't eerste niet eenigermate met de konzonant van het volgende vereenigen kan, en moet men ook, als wy aanmerkten, geen langmoedig maar lankmoedig met verandering van g in k schrijven. Zie bladz. 49.
Blad 67. Op te veel, te min enz. En nog erger is het onlijdelijke te rug aan één geschreven, 'tgeen niet beter is dan of men Teleyden, Tebrussel schreef. Maar het onverstand kent tegenwoordig geen perk.
Bladz. 69. Op welk. Zie mijne eerste Verscheidenheden, III. Deel bladz. 88, en mijne Verhandeling over de geslachten, bladz. 373.
Bladz. 72. Op Biën. Even zoo in driën, driërlei, tweërhande, enz. Echter schrijft men dikwijls drieën, bieën, en dergelijke, en somtijds ontvalt my ook deze verkeerdheid (en meer andere wel) uit vroegere verkeerde aanwenning.
Bladz. 72. Op het teeken van samentrekking. Gelijk het teeken van samentrekking in 't Latijn wel met | |
[pagina 398]
| |
den accentus circumflexus vermengd werd, zoo stelt men ons teeken van samentrekking ook wel boven de o van uitroep en schrijft, b.v. ô Hemel! Dit is of plach vrij algemeen te zijn. Het is echter noodeloos en wierd beter nagelaten.
Bladz. 85. Op 't Onzijdig geslacht. De breeder verklaring van den term, in concreto, zie men in de Verhandeling over de Geslachten § 45 en volgg. en Aanteek. aa. Dat men thands het adjectief, als substantief gebruikt wordende, in 't onzijdige neemt, is volstrekt consequent, want het wordt ook dan in concreto gebruikt, wanneer er geen persoon onder verstaan wordt.
Bladz. 90. Op verschillende tijdperken onzer Taal. Hetgeen men ons voor een geschiedenis onzer Taal heeft willen doen aannemen is inderdaad het nutloosste boek dat er uit kon komen. Doch hoe kon zy gegeven worden eer men de taal-zelve kende? - Deze kennis moest voorgaan, en hiertoe heb ik getracht werkzaam te zijn; maar met al dezen arbeid is die geschiedenis nog niet genoegzaam voorbereid.
Bladz. 95. Op den genitivus. De onderscheiding die als genitivus de s alleenlijk aan 't manlijk geslacht geeft, is volkomen en onverwrikbaar gevestigd. Doch men moet zich niet daarom verbeelden dat zy in onze taal eene oorspronklijkheid is. Neen, men gaf die s ook als genitivus aan de vrouwelijke woorden, en in het byzonder was zy nog in den tijd van Hooft en Vondel aan de eensylbige substantiven geeigend. | |
[pagina 399]
| |
Ook blijft zy nog in haar oude kracht en toepassing wanneer de genitivus, als bezittelijk of eigenschap aanduidende, voor het andere substantivum komt, als in des moeders tederheid, wijsheids goudene lessen, mijns dochters kind, enz. Dit belemmert velen, als met hunne Grammatica niet te vereffenen; doch alle de zwarigheid, al het vreemde, en al wat er te bedenken zou mogen vallen, verdwijnt, zoo wanneer men eenvoudig begrijpt dat de genitivus, als wy wel deden opmerken, slechts een adjectief is, en het lid- of voornaamwoord daar eigenlijk niet toe behoort, maar uit misverstand in later tijd plaats by greep. Dan dit laatste punt valt eigenlijk in de Syntaxis, en wat is de Syntaxis dan de aangenomen wijze van de woorden te schikken.
Bladz. 96. Op den genitivus in s. Ook aan de adjectiven gaf men oudtijds in sommige dialekten, in Genitivo de s wel. Doch dit koomt in geene aanmerking, dan voor zoo verre 't tot verstand of verklaring van oude geschriften, Staatsstukken of dergelijke, dienen kan.
Bladz. 107. Op van of met den paarde. Aan 't Onzijdige woord dus als Mannelijk verbogen wordende, onderdrukt men de e niet licht.
Bladz. 107. Op het his der Engelschen. Men vindt dit his voor het tegenwoordige 's nog als genitivus by Shakespare in zijn I Part of Henry VI:
Mars his true moving, even as in the heavens,
So in the earth, to this day is not known.
En even zoo, 's voor his buiten den genitivus, als pronomen possessivum. Dus: | |
[pagina 400]
| |
A curse at the very root of 's heart
That is not glad to see thee! -
in Coriolan. Vreemder en redenloozer is de Hoogduitsche constructie die den vormlijken genitivus met het possessivum paart. Zoo leest men b.v. Die Niderlage der Genuesen war zu Kaffa, und der venetianer ihre zu Tana. - Wat onzin! - Ware 't: den Venetianen hunne in Dativo, 't ware wel; ware 't: de Venetianen hunne, men kon de Venetianen beschouwen als in casu abstracto gesteld; maar wie kan gezond verstand vinden in des mans zijn goed (viri sua bona.) - Wy zouden zeggen: de stapel der Genueezen en die der Venetianen.
Bladz. 108. Op het verliezen van de e in 't Onzijdige. Huygens, en anderen in zijn tijd, schreven echter wel een zakkende gewicht en dergelijke; en zoo Vondel: met gloiendige ijzer en knarsende metaal, een vliegende paard, een stinkende gebroedsel, enz. Ten Kate heeft deze verwarring niet weten op te helderen, en merkt aan, dat het hierin met de bezittelijke voornaamwoorden even zoo is als met het. Ook Huydecoper doorzag het niet dan slechts ten halve. Zoo wel wat de constructie met de bezittelijke als andere voornaamwoorden aangaat, merkt hy het onderscheid van het tweederlei gebruik niet op.
Bladz. 111. Op goedkoop. De composita met goed, kwaad, enz. zoo zy adjectiva zijn, gaan uit in den adjectivalen aanhang: grootmoedig, kwaadaartig, heldhaftig, goedwillig, weldadig. Die goedkoopig zei, zou ook goedkoopiger mogen zeggen, | |
[pagina 401]
| |
maar adjectivum koop bestaat er niet. Siegenbeeks goedkoper, al heeft het een dubbele o, is valsche munt.
Bladz. 114. Op hem. Uit het aangemerkte op bladz. 49, laat zich de oorsprong van dit hem met de m (die zoo zonderling in de voornaamwoorden is) verklaren als het zij he-ing met den participialen uitgang, het zij uit bloote verwisseling met hen, welk laatste te duidelijker blijkt door het oud gebruik van hem in het meervoudige voor ons hen (illos).
Bladz. 118 en 119. Op hi en soe. Even zoo in 't Engelsch. Dus Shakespear, III. Part of Henry IV: She-wolff of France, but worse than wolves. - Maerlants Naturen bloeme vloeit van voorbeelden over die zich ieder lezer zullen aanbieden.
Bladz. 120. Omtrent de toevoeging van zelf achter een nomen of pronomen substantivum. In my-zelven, zich-zelven, enz. wordt zelf verbogen. Het is derhalve geen afzonderlijk woord achter my of zich, en in aldergelijke constructien: want dan moest het onverbogen blijven, als alle postpositive adjectiven. Maar het is een waar compositum met zich; waarom het daarmeê, zoo niet aan één geschreven, ten minste door een hyphen vereenigd moet worden. En dit strekt zich over de Naam- zoo wel als over de Voor-naamwoorden uit.
Bladz. 122. Op het voornaamwoord die. Die is eigenlijk saamgetrokken uit de hi (de hy), deze | |
[pagina 402]
| |
uit de ze. Wy zien hier wederom de verwarring van de overoude taal in, ten aanzien der toepassing van de pronomina der derde persoon op geslacht en getal. Men vergelijke wat wy ten dien aanzien omtrent zijn en haar opmerkten.
Bladz. 123. Op 'tgene. Men vindt echter ook tgun.
Bladz. 125. Op gene. Uit dit gene is het oude ontkennende negeen, in het vrouwelijk negene, ontstaan, dat door verloop in de uitspraak het voorgezette ne verloren heeft (waarvan bladz. 325,) en nu met de dubbele e geschreven wordt, ter onderscheiding. - Ik ontken echter niet dat die onderscheiding op de uitspraak gegrond is, die by ons Gemeen gien en giene is, hetgeen het uit ne- een kon doen afleiden, waarin de samenloop der e en ee een hiatus of stuiting verwekte die in 't spreken door de gutturale g als overgang geglad is geworden. - Hoe 't zij, dit ontkennende voornaamwoord geen, geene, buigt zich even als 't pronomen de geen, de gene, het geen. Maar dit is ook de buiging van het Talwoord één, 'tgeen volkomen eenvormig is met het Lidwoord een, eene, het.
Bladz. 130. Op den uitgang heid. Men merke op, dat deze uitgang best als toonloos aan te merken is en alleen door een tusschensylbe vatbaar wordt voor een halven toon. - Wy leiden hem van hebben af, maar hy zou ook tot ede (verband) gebracht kunnen worden.
Bladz. 131. Op den aanhang van 't adjectivale sch. | |
[pagina 403]
| |
Deze toevoeging van sch is byzonder eigen aan de adjectiva gentilitia, als Duitsch, Engelsch, Fransch, Turksch, Indiesch, Arabiesch, Sineesch, Maleisch, Genueesch, Venetiaansch, enz. Ik zeg de adjectiven. De Inwoner-zelf neemt als substantief deze sch, of deze ch tot zijn s, niet aan. De Genuees, de Sinees, zoo min als de Arabier, Maleier, Indiaan, enz. Ook is de s in dezen uitgang, op den inwoner toegepast wordende, zacht, en gaat in 't meervoudige tot z over, Sineezen, Genueezen. - Reeds merkten wy op, dat dit sch slechts een onderscheiding (een diacriticon) is van de s die men voor den Genitivus aanneemt. Zie bladz. 90. En zoo is 't met alle deze woorden. Diet, Angel, Frank, Turk, Arabie, Malei, Sin, enz. zijn de eigenlijke volksnamen, waarvan zy gevormd zijn. Deze uitgang ees is eigenlijk Italiaansch en aldaar eze of ese, by de Franschen ais en ois. Dus b.v. Burghese van Burg, Irlandese van Irland, en Parmese van Parma, dat ook met verdubbelden uitgang Parmesano maakt, waarvan wy Parmezaan zeggen. Zoo is ons Genuees in 't Italiaansch Genovese, in 't Fransch Genois, waarin de v of u versmolten is, en ons Portugees, in 't Fransch Portugais, een samentrekking van Portugallois. Wat andere (verlengde) volksnamen betreft, als Venetiaan, Spartaan, Romein, Karthaginiens; deze zijn uit het Latijn overgenomen, maar geen eigenlijk Neêrduitsch. En zoo is 't ook met Napolitaan, dat drie of vier talen doorging, en van Neapolites is, met verandering van 't Grieksche ης in 't anus der Latijnen. Onze taal voegt de sylbe er of aar, die het oude wer of weer, en het Gothische (wair), Angels. (wer), en ook het Latijnsche vir is, aan den naam van de plaats. Dus Amsterdammer, Haarlemer, (waarvoor men ook | |
[pagina 404]
| |
zeer belachlijk Haarlemiet plach te zeggen), Arnhemer of Aarnemer, Leydenaar, Andwerpenaar, Brusselaar, Romer, Karthager; en dat men Karthaginienzer zegt, is even belachlijk als Romeiner zou zijn, schoon niet weinigen daarmeê pronken. Zoo is 't ook met de namen in ist, uit het Latijnsche ista, als Deïst, Pietist, Methodist, Jansenist, Bollandist, Chronologist, die aangenomen zijn, maar niet als Neêrduitsch aan te merken. - Even zoo Newtoniaan, Leibnitiaan, Voetiaan, Coccejaan, Arriaan, van personen ontleend. Het is noodig, ze aan te nemen, maar men moet dan aan zulke woorden geen nieuwen uitgang van er hangen, als in mijn jongen tijd het Gemeen deed met Italianer te zeggen of Jansenister. De toevoeging van sch aan een Eigen-naam of ander zelfstandig naamwoord, die by de Hoogduitschers 't adjectivum voor een genitivus van dien naam gebruiken laat, drukt by ons niet het zelfde uit, maar alleen een zweem of overeenkomst met hetgeen daar eigen aan is. Een Wagenaarsche historie zou niet een historie van of door Wagenaar zijn, maar in den trant van Wagenaar; en even zoo weinig is Vaderlandsche historie een historie van 't Vaderland, maar integendeel, als men in 't Vaderland verdicht of vertelt. - Wagenaar heeft uit onkunde in de taal, met zijn tytel de soort zijner historie verraden, naamlijk van geene getrouwe en dus echt waarachtige geschiedenis te zijn, maar een vertelling naar den trant waarin men ze in zijn tijd by de toen heerschende factie ingevoerd had en naar 't belang van die voorstelde. Zoo verraadt zich de list door haar eigen masker. De misvatting intusschen is wederom uit het Latijn ontstaan, waarin Romanus b.v. beide Romein en Romeinsch beteekent; en zoo heeft men Historia Romana, 't geen | |
[pagina 405]
| |
eigenlijk Romeinen-historie is, door Romeinsche historie uitgedrukt, en daarvan ook Nederlandsche en Hollandsche geschiedenis gezegd voor Geschiedenis van Nederland, van Holland, enz. In meer opzichten heeft dus het Latijn de netheid van denken, die in onze taal ligt, eerst by Geleerden, en door dezen by het navolgend Algemeen werklijk verwoest. In het byzonder echter drukt deze uitgang de taal van een Land en Volk uit. Een Hollandsche geschiedenis der Romeinen b.v. Een Latijnsche of Italiaansche historie der Nederlanden. En, substantivè genomen, is 't Hollandsch, het Duitsch, het Fransch, enz. de taal van Holland, van Duitschland, van Frankrijk. Zoo ook noemt men een Staatsverbond, een Koncilie, en dergelijke, met dezen uitgang als door de plaats gekenteekend, doch geen veldslag of overwinning: maar deze vorderen den naam der plaats in den genitief. De Actiumsche zeeslag zou onzin zijn. Een Nederlandsche Spraakleer of Grammatica, is ook niet vrij van alle dubbelzinnigheid; doch de natuurlijkste en zich eerst aanbiedende zin is echter Spraakleer van het Nederlandsch, en die een Latijnsche, Grieksche, of Hebreeuwsche Grammatica vroeg, dien zou men dadelijk een Grammatica van die talen geven.
Bladz. 133. Op den uitgang zaam. Deze samenstelling zegt dus eigenlijk: met de hoedanigheid die 't uitdrukt, te samen gaande; het zij in activen, het zij in passiven zin. Heilzaam (dat is, heelzaam, als wy thands zeggen,) heeft dus eene active toepassing van 't heelen in. Even zoo is 't met voegzaam, genoegzaam, zeldzaam, deugdzaam, eenzaam, verdraagzaam. Eerzaam daartegen en minzaam zijn van passiven aart, als beteekenende om geëerd en ge- | |
[pagina 406]
| |
mind te worden. En zoo zei men oudtijds ook geloofzame getuigen, voor geloofbare of geloofwaardige.
Bladz. 135. Op den uitgang baar. Dierbaar strijdt hier niet tegen: want het is van het werkwoord dieren, waarvan vertieren (nu voor verkoopen gebruikt) een bloote verbastering is. Dit dieren is op waarde stellen, waardeeren; en zoo zijn dier en waard synonyma. Vertieren is ook niet eigenlijk verkoopen, of slijten, gelijk men thands van winkelverkoop zegt, maar in de eerste plaats, op prijs stellen, en ten anderen, voor zijn waarde verwisselen. Een gantsch ander woord is tieren in den zin van bloeien of groeien. Dit dier is ook ons adjectief duur, in eene andere uitspraak, en eenmaal was 't dyer, gelijk men ook vyer voor vuur schreef.
Bladz. 163. Op het be-innen. Be is omsluitende. Binnen is dus het innige omsluitende. - Doch men zie onze Nieuwe Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden IV. Deel, bladz. 189, waar eene andere afleiding van dit ben gegeven wordt.
Bladz. 184. Op 't recht des Dichters. De Dichter is boven zijn taal; maar dat wordt men niet, of men moet vooraf van den Geest zijner taal doordrongen zijn, en dus ware Dichter, (dat is Schepper,) worden; niet, gelijk men dit veelal opvat, in 't vormen van hersenbeelden, maar in 't uitstorten van zielsgevoel. De verbeelding maakt den Dichter niet, maar het innig, hooger en dieper gevoel. Zie T. en D. Versch. I.D. over Dichterlijke geestdrift, enz. | |
[pagina 407]
| |
Bladz. 185. Op de verwarring tusschen z en g. Vooral (doch alleen niet) by de Engelschen, 'tgeen de vorm der Angel-Saxische g (δ) veroorzaakt, die men in later tijd toen de Duitsche lettervorm aangenomen was, met de Duitsche ʒ verwarde. Verscheiden nieuwe uitgaven van Oude stukken zijn vol van dien misslag, waarin men te lichter kon vallen by hen die aan de g voor een e of i een lispende uitspraak geven.
Bladz. 188 en volg. Op 't augment ge. Men vergelijke hierby over den aart des voorledenen 't III. Deel der Nieuwe Taal- en Dichtk. Verscheidenh. bladz. 12.
Bladz. 188. Op de dadelijke deelwoorden. Zie over dit ing en end, mijne Verhandeling over de geslachten § 18, en Aanteek. o en ll.
Bladz. 189. Op het augment ge van 't perfectum. Zie de Verhandel. over de geslachten § 88, en Nieuwe Taal- en Dichtk. Verscheidenh. IV. D. bladz. 1 en volgg.
Bladz. 194. Op geapothekerd, enz. Vergelijk de Verhand. over de geslachten § 71.
Bladz. 199. Op de Onpersoonlijke werkwoorden. Vergelijk onze Nieuwe Taal- en Dichtk. verscheidenh. III. D. bladz. 74 en 114.
Bladz. 203. Op doen en zien. Ook zienig; als, in voorzienig.
Bladz. 208 Op de samenstelling. | |
[pagina 408]
| |
aant.
| |
[pagina 409]
| |
Geen voorzetsel laat zich by ons door samenstelling vervangen, dan alleen van; en dit alleen dan, als het zich met zijn ablatief door den genitivus vervangen laat. Wanneer men hoofd- of tandpijn zegt, is dit pijn des hoofds, pijn der tanden, maar niet in het hoofd, of in of met of door de tanden. Zoo kan men voor onthoofd ook niet zeggen hoofdberoofd; even weinig zegt men hand- of voetberoofd, maar wel hand- of voetgemis, om dat gemis een nomen is, en beroofd daartegen een participium waarin de eigenschap van zijn werkwoord zit. Zoo deugt ook niet een goudgekroonde Vorst, een stroogedekte hut; het moet zijn met goud gekroonde, met stroo gedekte. Zoo, geen bloedgevlekte dosch, maar met bloedgevlekte, of bloedvlekkige, dat is, met vlekken des bloeds. - 't Is afgrijslijk, zoo veel dommigheden de vertalers en drokke lezers van vreemde schriften, tot beschaming onzer Natie die 't duldde, sedert den Amerikaanschen opstand die geheel de wareld in roer bracht en de banier des algemeenen verderfs ophief, by ons invoerden.
Bladz. 208. Op Spoorslagede. Van gelijke samenstelling is b.v. 't werkwoord borstweeren niet; als, by Rodenburg: Borstweert u Christlijk! Want dit is van het reeds samengestelde Naamwoord een borstweer gemaakt. Zoo kon men zeggen: Den visch mostaartsausen, het hoofd lauwerkroonen. Doch van beide is aanmerklijk, dat het augment des participiums in het voorledene voor het geheele dus samengestelde werkwoord komt; als geborstweerd, gevloedoogd, doch tevens brengt het meê, dat zulke participia den verlengden uit- | |
[pagina 410]
| |
gang en niet toelaten, als ook uit bladz. 156 volgt. De verba met zulk participium kunnen derhalve niet in 't deelwoord gebruikt, want men kan noch gespalmzongen noch gespalmzingd, noch gespoorslagen noch gespoorslagd zeggen. - Hierom is het ook dat men wel gewolktopt kan zeggen en niet wolkgetopt (zie de Aanteek. op bladz. 135) om dat het eerste van het naamwoord een wolktop is, en wolktoppen zich daarvan, even zoo wel als het eenvoudige toppen van top, vormen laat, schoon (als gezegd is) niet in de Engelsche beteekenis van cloudtopt, maar in die van aan de wolken-zelven een top geven. Hierom is by Walewein ook beter spoorslagede, dan spoorsloeg zijn zou, schoon dit zoo wel als hy psalmzong te lijden ware.
Bladz. 209. Se, een adjectivale term enz. Even zoo is 't in 't vervrouwelijkend in, eigenlijk de uitgang van het oude participium - ing. Koningin is Koningende, Vorstin is Vorstende d.i. Vorst of Koning zijnde, enz. Zie Verh. der Gesl. § 79. Het es is een verbastering van het voorgemelde se. Ald. § 73 en Aant. ccc. Van sch zie men de Aant. hiervoor op bladz. 131.
Bladz. 221. Op de adverbia in s. De adverbia werden in de vijftiende en zestiende eeuw als genitivi absoluti aangemerkt, en gelijk men in 't Latijn cito van citus, continuo van continuus als ablativen zei, gaf men hun by ons of de s of den uitgang en van den genitief. Dus schreef men reeds, volgens (eigenlijker volgends), doorgaans (doorgaands), enz. en zoo ook vlijtelijken arbeiden, gestadelijken vreezen, verstandelijken handelen, enz. Inzonderheid echter wierd dit en den | |
[pagina 411]
| |
adjectiven op lijk uitgaande, aangehangen, doch ook andere. Zoo zei men vaken voor vaak (dikwijls). Dit ging echter geheel voorby, en de toevoeging der s verviel ook, alleen in eenige bywoorden ter onderscheiding overblijvende. Hierin heeft het Gebruik alles gedaan, en het zou, by voorbeeld, moeilijk te verklaren zijn waarom men ik ben grootelijks verwonderd, met de s, en daartegen schrikkelijk geplaagd zonder de s in 't adverbium zeggen moet.
Bladz. 221. Op den belachlijken uitgang van iglijk. De uitgang lijk is (gelijk wy elders getoond hebben) niet anders dan de adjectivale uitgang in el, als edel, dartel, vermetel, vergetel enz. (welke oudtijds zeer algemeen was,) met aanhanging van den uitgang ig ter verzwakking van beteekenis. Verstandelijk is dus verstandel-ig. Ik vraag nu, wat dan verstand-ig-lig voor verstandigheid of verstandelijkheid in kan hebben? Want het oude verstandel is verstandig. 't Is jammer dat zy ook niet nog een verstandiglijkig maken om hun steeds verminderenden graad van verstandelijkheid nog wat beter te bestemmen.
Bladz. 288. Op dan. Dan wordt ook in twijfelverdeeling tegen over of gesteld; als b.v. Ik weet niet of hy wit dan zwart is; en, zeg my of gy Rhijn- dan Moezelwijn verkiest.
Bladz. 296. Op gelijk. Dat men dan 't woord gelijk best achter aan stelt, is een gevolg van de eigenaartige plaatsing des Datiefs, waarvan in de Orde van plaatsing op bladz. 317. | |
[pagina 412]
| |
Bladz. 301. Na de twaalfde regel. Dat tot den Accusativus, en niet den Dativus regeert, is klaar. Niet te min zegt men wel tot den einde. Het is dan eigenlijk tot aan, want den einde is voor aan het eind, gelijk de accusatief met aan voor dativus strekt, en omgekeerd. Doch het is ook lang een algemeene misslag geweest, sommige voorzetsels uit dien hoofde als regeerende den dativus aan te merken.
Bladz. 303. Op half. Men begrijpt, denk ik, van zelfs het onderscheid tusschen anderhalf, derdhalf, vierdhalf, en zoo vijfthalf enz. en de andere halve, de derde halve enz. De eerste uitdrukking koomt met het semitertius, semiquartus, en het laatste meer met het Grieksche ἡμζιτον ἡμιδζαχμον, (zeer onderscheiden van τρια ἡμιδζαχμια, waarvan Casaubonus op Theofrastus,) over één.
Bladz. 325. Op geen, als niet één. De ontkenning der n is algemeen. Zy is oorspronklijk (als ik elders aanmerkte) eene bloote afwending des adems door den neus, en maakte ook het wezenlijke van de sylbe on als privatief, gelijk men het noemt. Doch wy zeggen ook geen voor niet één, wat is dit? - De ontkennende kracht is zeker in de g niet. Dit loopt in het oog, en ons voornaamwoord de gene (waarvan bladz. 123) is wel stellig. - De zaak schijnt eenvoudig, en 't doet zich op als een bloote verbastering van negeen, gelijk onze Ouden schreven; dat is, het evengemelde gene met het ontkennende e daarvoor; doch waarin de snelheid der uitspraak, de korte vokaal onmerkbaar makende, allengs het toen moeilijk uitbrengen van n'geen deed ver- | |
[pagina 413]
| |
zachten, en ng tot g overgaan. Hieruit volgt dan ook, dat onze onderscheiding in spelling van dit ontkennende geene en het stellige gene, even willekeurig moet voorkomen als die van ons air (arista) en aâr voor ader, en ons hair (coma) en haar (suus). Doch het onderscheid van uitspraak by den meest aan het oude vasthoudenden stand van menschen wettigt deze onderscheiding even zoo wel als die van heer voor gebieder, en heir voor legermacht. - Men zie vooral ook de Aanteekening omtrent dit woord hiervoor op bladz. 125.
Bladz. 328. Op jaar. Dus, wanneer men de j in dit woord als een vaste letter aanneemt, en niet slechts als een palatine adspiratie. In de laatste opvatting houdt zeker de verklaring stand, die onze Verhand. over de geslachten geeft, Aanteek. eeee.
Bladz. 329. Op daar zijn er. Men zegt ook: daar is er, die enz. Dit schijnt onregelmatig, om 't verschil van getal, wanneer dit die een plurale meêbrengt; als b.v. Daar is er, die wijs meenen te zijn. Doch het is dit niet, want er is in die uitdrukking een oud enkelvoudig voornaamwoord, en treedt in de plaats van het oude het, dus gebruikt. Het is veel volk, zei men in den ouder tijd voor ons tegenwoordig er is of daar is veel volk; even als wy nog het is goed weêr, het is heden een schoone dag en het hagelt en sneeuwt zeggen, waarvoor men ook (ware 't gebruik er niet tegen,) er is goed weêr, en er is heden een schoone dag, en er hagelt en sneeuwt, zeggen kon. De Duitscher zegt nog: es ist gutes wetter, en es hagelt und schneit. 't Onderscheid is alleen, dat er by ons het onzijdige uitdrukt, terwijl het by hem aan het Mannelijke | |
[pagina 414]
| |
verknocht, en zijn onzijdige es is. Dit er nu, enkelvoudig zijnde, eischt het enkelvoudige is; en derhalve zegt men te recht daar is er, die meenen enz. en kwalijk, daar zijn er. Ook is het niet meer oneigen, te zeggen daar is er die zoo doen of handelen dan b.v. Koning is thands al die 't zich aanmatigen en wetten voorschrijven. Ik geef echter toe, dat men even goed zegt daar zijn, of er zijn, die zoo handelen; als wanneer er een adverbium even als daar is: doch, wanneer men daar en er in de uitdrukking by één voegt, kan er niet anders dan het pronominale er zijn, dat enkelvoudig is, en niet dan met een enkelvoudig werkwoord kan bestaan.
Bladz. 331. Op er. Dit er is dus 't impersonale het. Men mag nog opmerken, dat het even zoo is, wanneer men zegt: Het is een zwaarlijvig man. Het is eene olijke feeks. Het is een arme vrouw, die daar is. Wie is het, die dat beweert. Zou mijn broeder het zijn? Hy is het niet. En al dergelijke meer. Zoo dat er, als impersonale, in dien zin zeer gepast en regelmatig is, en het schrijven van, daar is er die zoo doen, in allen opzichte volstrekt goed te achten.
Byvoegsel tot de Aanteek. op bl. 408 op gewolktopt. Men kou ook des noods (en dan is 't een archaïsmus) met onderdrukking van 't augment, wolktopt zeggen. Zoo zegt men nog een optrapte stoep, d.i. een stoep met een optrap in tegenstelling van een vlakke of platte stoep. 't Welk van het Naamwoord een optrap is, en niet van het verbum optrappen in den gewonen zin, maar in dien van met een trap voorzien. En even zoo is een platbodemd vaartuig, een zwartpluimde helm, en de appelde rijst, appelde koeken, en appelde melk onzer oude Huismoeders. |
|